ECLI:NL:RBZWB:2024:3309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
BRE 22/4084
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag BPM en de berekenwijze van afschrijving en historische nieuwprijs van een Audi A6

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 4.388, welke later werd verminderd tot € 4.276 na gegrondverklaring van het bezwaar. De rechtbank behandelt de berekenwijze van de afschrijving van de auto, de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde en de herleidingsmethode. Belanghebbende had aangifte gedaan voor een Audi A6 Avant, maar de inspecteur stelde dat de verschuldigde BPM € 5.580 moest zijn op basis van een hertaxatie. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog was en stelt de verschuldigde BPM vast op € 5.387, wat resulteert in een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.195. Daarnaast wordt belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de kostenvergoeding, en kent belanghebbende zijn griffierecht terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 juli 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.388.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag Bpm verminderd tot € 4.276. Verder heeft de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding aan belanghebbende toegekend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de naheffingsaanslag zoals deze bij de uitspraak op bezwaar is verminderd terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Daartoe is in geschil de berekenwijze van de afschrijving van de auto, de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde van de auto en de herleidingsmethode. Belanghebbende heeft zijn stellingen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en de waardevermindering wegens schade op de zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 23 april 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi A6 Avant 4.0 TFSI quattro, met voertuigidentificatienummer [nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 1.192. Bij de aangifte heeft belanghebbende een taxatierapport van de auto gevoegd opgemaakt door [bedrijf] op 22 april 2021.
3.1.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door DRZ. Naar aanleiding van die hertaxatie heeft de inspecteur op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 5.580.
In zowel de kennisgeving als mededeling van naheffing heeft de inspecteur daartoe onder meer het volgende aan belanghebbende meegedeeld:
“Handelsinkoopwaarde onbeschadigd
Nu ik van mening ben dat u ten onrechte aangifte hebt gedaan met een taxatierapport, heb ik de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst van XRAY (marge) vastgesteld. Ik ben van mening dat de koerslijst van de meest vergelijkbare referentieauto beter aansluit bij bovengenoemde auto om de werkelijke waarde en het afschrijvingspercentage vast te stellen. Het afschrijvingspercentage heb ik vastgesteld op: 82,36%. De meest gunstige handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat voor u is: € 25.475. Hierbij is rekening gehouden met gebruikssporen, behorend bij een auto met dezelfde leeftijd en kilometerstand. Ik verwijs u naar de koerslijst van XRAY in de bijlage.”
3.2.
Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.
3.3.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag heeft de inspecteur gegrond verklaard, omdat de door DRZ gehanteerde koerslijst een lagere handelsinkoopwaarde (€ 24.960) geeft dan de handelsinkoopwaarde waar de inspecteur in de naheffingsaanslag vanuit was gegaan (€ 25.475). De inspecteur heeft in bezwaar de naheffingsaanslag om die reden met € 112 verminderd tot € 4.276.

Motivering

Wijze van afschrijving
4. Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat de verschuldigde Bpm van de auto niet kan worden berekend aan de hand van de taxatiemethode. Het taxatierapport van belanghebbende voldoet niet aan de daaraan gestelde eisen. Belanghebbende bepleit dat de verschuldigde Bpm dient te worden berekend aan de hand van de koerslijstmethode, de inspecteur stelt dat de verschuldigde Bpm moet worden berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
4.1.
Ter onderbouwing van zijn standpunt voert de inspecteur aan dat de koerslijstmethode in dit geval niet kan worden toegepast, omdat de auto niet voorkomt op een koerslijst. De inspecteur heeft in de aanslagfase weliswaar de verschuldigde Bpm vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray, maar die koerslijst ziet op een andere uitvoering van de auto (namelijk de uitvoering “S6 Pro line plus” en niet “quattro”), en is daarom onjuist, aldus de inspecteur.
4.2.
Belanghebbende voert aan dat hij gebruik mag maken van de door de inspecteur in de aanslagfase gehanteerde koerslijst van Xray. Daartoe voert hij onder meer aan dat de inspecteur deze koerslijst aan de naheffingsaanslag ten grondslag heeft gelegd, en hij er daarom op mocht vertrouwen dat deze koerslijst als uitgangspunt mocht worden gebruikt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het voor de auto toe te passen afschrijvingspercentage bepaald kan worden door een handelsinkoopwaarde van € 24.960 als uitgangspunt te nemen en dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt. Gelet op de bewoordingen van de kennisgeving van de naheffingsaanslag (zie 3.1), mocht belanghebbende er namelijk gerechtvaardigd op vertrouwen dat de door de inspecteur genoemde koerslijst van Xray bruikbaar was om de handelsinkoopwaarde van de auto te onderbouwen. Niet duidelijk is of de inspecteur van mening was dat de koerslijstmethode kon worden toegepast of dat de auto niet voorkomt op de koerslijst – zoals de inspecteur in beroep stelt – en dat daarom de taxatiemethode van toepassing was [1] en daarbij beter kon worden aangesloten bij de waarde van de referentieauto dan de waarde in het taxatierapport van belanghebbende zelf. De inspecteur heeft in elk geval de indruk bij belanghebbende gewekt dat de koerslijstwaarde als uitgangspunt kan worden gehanteerd. Anders dan de inspecteur betoogt is de bruikbaarheid van de betreffende koerslijst in dit geval niet beperkt tot het daarin genoemde afschrijvingspercentage en de maximaal na te heffen Bpm. Ook is daarbij geenszins benoemd dat de handelsinkoopwaarde volgens de inspecteur gerelateerd was aan de hoogte van de historische nieuwprijs.
4.4.
Voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de hoogte van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde.
Historische nieuwprijs
4.5.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [2] bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
4.6.
Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Niet in geschil is dat dit – uitgaande van een CO2-uitstoot van 224 gr/km – € 31.635 is. Het geschil spitst zich verder toe op de netto catalogusprijs. Partijen zijn het erover eens dat er geen Nederlandse catalogusprijs als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm van de auto zelf bestaat. De inspecteur heeft gesteld dat ook niet kan worden uitgegaan van de netto catalogusprijs van het referentievoertuig zoals uit de koerslijst volgt, zodat deze niet kan worden gebruikt voor de opbouw van de historische nieuwprijs zoals door De Hoge Raad in voormeld arrest is beslist. Belanghebbende bepleit het tegendeel.
4.7.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur niet. In artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm staat dat als een Nederlandse catalogusprijs niet bekend is, de catalogusprijs door vergelijking wordt bepaald. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de koerslijstmethode dient te worden toegepast (zie 4.3), is tussen partijen niet in geschil dat de referentieauto uit de koerslijst van Xray geldt als de meest vergelijkbare auto. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om bij het bepalen van de catalogusprijs niet uit te gaan van de netto catalogusprijs van deze referentieauto van € 94.993. Vermeerderd met BTW en een historische bruto Bpm van € 31.635 (zie 4.6) stelt de rechtbank de historische nieuwprijs vast op € 146.576. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
Handelsinkoopwaarde
4.8.
De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is in bezwaar vastgesteld op € 24.960 en, zoals hiervoor is overwogen, heeft de inspecteur de indruk gewekt dat deze waarde van de koerslijst als uitgangspunt kan worden gehanteerd. Belanghebbende stelt dat deze waarde van de referentieauto juist is en heeft ter nadere onderbouwing een uitdraai van de koerslijst van Xray ingebracht, waarbij de CO2-uitstoot van de auto zelf is ingevoerd. De inspecteur stelt zich nader op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde waarde hoger moet worden vastgesteld en een correctie moet worden gemaakt op de koerslijstwaarde. Als de historische nieuwprijs van de auto hoger is dan van de referentieauto leidt dit er tevens toe dat de handelsinkoopwaarde van de auto hoger is. De inspecteur voert aan dat de hoogte van de handelsinkoopwaarde recht evenredig samen hangt met de verhoging van de historische nieuwprijs, omdat de mate van afschrijving gelijk is aan die van de referentieauto en het afschrijvingspercentage dus gelijk blijft.
4.9.
De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn standpunt dat een correctie moet worden gemaakt op de koerslijstwaarde van de referentieauto, enkel en alleen omdat de historische nieuwprijs ook is verhoogd door het verschil in CO2-uitstoot. Voor zover het verschil is veroorzaakt door een verschil in opties, uitvoering of motormanagement, heeft belanghebbende gemotiveerd aangevoerd dat hiermee bij het invullen van de gegevens voor de koerslijst rekening is gehouden en deze dus zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde. Gelet op het geringe verschil in CO2-uitstoot tussen de referentieauto en de auto ziet de rechtbank in hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd over de wijze waarop deze gegevens in de koerslijst worden ingevoerd, geen reden om te oordelen dat dit aanleiding is voor een waardecorrectie.
4.10.
De rechtbank vindt voor de stelling dat het afschrijvingspercentage gelijk moet zijn aan dat van de referentieauto ook geen aanknopingspunten in het onder 4.5 vermelde arrest van de Hoge Raad, zoals de inspecteur naar voren heeft gebracht. De rechtbank leidt uit rechtsoverwegingen 3.2.3 en 3.4. van het arrest van de Hoge Raad juist het tegendeel af, te weten dat het afschrijvingspercentage niet per definitie gelijk blijft. Het uitgangspunt is dat de werkelijke waardedaling voldoende wordt benaderd.
4.11.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank daarom uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 24.960.
4.12.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag naar een te hoog bedrag opgelegd.
4.13.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 146.576, een handelsinkoopwaarde van € 24.960 en een historische bruto Bpm van € 31.635, stelt de rechtbank de verschuldigde Bpm vast op € 5.387. Omdat belanghebbende op aangifte reeds een bedrag van € 1.192 heeft voldaan, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd naar € 4.195.
Herleidingsmethode
4.14.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de beroepsgronden van belanghebbende die betrekking hebben op de herleidingsmethode niet slagen. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [3] en naar de conclusie van AG Ettema van 22 december 2023 [4] .
Verzoek om immateriële schadevergoeding
4.15.
Tot slot heeft belanghebbende ter zitting verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.16.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 13 april 2022. De uitspraak op bezwaar is van 22 juli 2022. De rechtbank doet uitspraak op 22 mei 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met afgerond twee maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4.17.
Het beroep is gegrond, omdat de naheffingsaanslag wordt verminderd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de voor de bezwaarfase toegekende kostenvergoeding. Ook kent de rechtbank aan belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4.18.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht terug. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.195;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 1.750;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 22 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.