In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op een fietspad op 21 oktober 2022 te Breda. Betrokkene voerde aan dat zij en haar man aan het werk waren op de kermis en dat zij aan het laden en lossen waren vanuit hun auto. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. Volgens de wet is het niet toegestaan om met een motorvoertuig gebruik te maken van het fietspad, ongeacht of het voertuig stilstaat of rijdt. De kantonrechter bevestigde dat de boete terecht was opgelegd.
Echter, de kantonrechter constateerde ook een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen vanwege deze schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.