ECLI:NL:RBZWB:2024:3797

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
23/2622
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en toepassing van de kostendelersnorm in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen om haar recht op bijstandsuitkering te herzien op basis van de kostendelersnorm. Eiseres ontving sinds 7 november 2011 een uitkering op grond van de Participatiewet, maar na een fraudemelding is er een onderzoek gestart naar haar woon- en leefsituatie. Het college heeft vastgesteld dat de meerderjarige zoon van eiseres sinds 21 mei 2019 zijn hoofdverblijf in haar woning heeft, wat aanleiding gaf tot herziening van de uitkering naar de kostendelersnorm.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 maart 2024, waarbij de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de zoon van eiseres sinds 3 augustus 2022 zijn hoofdverblijf in haar woning heeft. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende constateringen, waaronder waarnemingen van de zoon en zijn auto bij de woning van eiseres, alsook de aanwezigheid van persoonlijke spullen in de woning.

De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het verblijf van haar zoon niet te melden, wat heeft geleid tot een te hoog bedrag aan verleende bijstand. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de toepassing van de kostendelersnorm per 3 augustus 2022. De rechtbank wijst ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Akbaba),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen,

verweerder
(gemachtigde: drs. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college om haar recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet te herzien naar de kostendelersnorm.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar van eiseres in zoverre gegrond verklaard dat zij het recht op een uitkering heeft herzien per 3 augustus 2022 in plaats van per 21 mei 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en mevrouw drs. [naam 1] en de heer [naam 2] namens het college. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woont aan [adres 1] in [plaats] (hierna ook: het uitkeringsadres). Zij ontving sinds 7 november 2011 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een fraudemelding van een re-integratiecoach van de afdeling Werk- en inkomen van de gemeente Gilze en Rijen is het college een onderzoek gestart naar de feitelijk woon- en leefsituatie van eiseres. Hierover is op 8 november 2022 gerapporteerd.
3. De meerderjarige zoon van eiseres, [naam 3] (hierna: de zoon), is op 21 mei 2019 uitgeschreven van het uitkeringsadres en per diezelfde datum ingeschreven op het adres van zijn broer aan [adres 2] in [plaats] .
4. In een besluit van 21 november 2022 heeft het college de uitkering van eiseres herzien naar de kostendelersnorm voor een tweepersoonshuishouden per 21 mei 2019, omdat het college heeft vastgesteld dat de zoon van eiseres vanaf 21 mei 2019 zijn hoofdverblijf in haar woning heeft (behouden). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
5. In een brief van 9 januari 2023 heeft het college eiseres geïnformeerd over het feit dat haar uitkering naar de kostendelersnorm ongewijzigd blijft, ondanks de wetswijziging per 1 januari 2023 ten aanzien van de leeftijd van de kostendelende medebewoner. In de brief is abusievelijk een bezwaarclausule opgenomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Op 2 maart 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
6. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 november 2022 ontvankelijk en gegrond verklaard en het besluit herroepen in die zin dat de uitkering wordt herzien, maar dat de kostendelersnorm pas per 3 augustus 2022 wordt toegepast in plaats van per 21 mei 2019. Daartoe heeft het college overwogen dat bij nadere bestudering van de verbruiksgegevens van gas, water en elektriciteit bleek dat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake was van een meerpersoonshuishouden in de periode van 21 mei 2019 tot en met 2 augustus 2022. Het college heeft het verzoek van eiseres om proceskostenvergoeding toegewezen. Het college heeft in hetzelfde besluit ook het bezwaar van eiseres tegen de brief van 9 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens het college geen sprake is van een besluit.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de zoon van eiseres sinds 3 augustus 2022 zijn hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres, zodat vanaf die datum de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden moet worden toegepast. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. Met het bestreden besluit heeft het college ook beslist dat het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.194,00 en dat het bezwaar van eiseres tegen de brief van 9 januari 2023 niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft beslist dat vanaf 3 augustus 2022 de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden moet worden toegepast
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
11. Eiseres stelt dat de kostendelersnorm ten onrechte wordt toegepast per 3 augustus 2022 omdat buiten haarzelf niemand anders hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. De constateringen waar het college zijn besluit op baseert, zijn volgens eiseres onvoldoende om te kunnen concluderen dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van haar zoon in haar woning zou zijn.
Standpunt college
12. Het college stelt zich op het standpunt dat het, gelet op de verschillende constateringen in samenhang bezien, heeft kunnen concluderen dat de zoon van eiseres sinds 3 augustus 2022 zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres. Het college stelt dan ook dat het terecht de kostendelersnorm per 3 augustus 2022 van toepassing heeft verklaard.
Hoofdverblijf op uitkeringsadres?
13. In geschil is of de zoon van eiseres vanaf 3 augustus 2022 kan worden aangemerkt als meerderjarige kostendelende medebewoner. Daarvoor is van belang of de zoon van eiseres hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
14. De rechtbank overweegt dat een besluit tot herziening van een uitkering een voor de betrokkene belastend besluit is. Dit brengt met zich mee dat het in de eerste plaats aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag liggen. Dit betekent dat het college aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Het is daarom aan het college om aannemelijk te maken dat de zoon van eiseres in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
15. Op welk adres de zoon van eiseres in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven, is niet bepalend voor waar hij zijn hoofdverblijf heeft. [1] De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Er moet worden beoordeeld waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de betrokkene zich bevindt.
16. Het college heeft in het kader van het onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres onder meer diverse registratiesystemen geraadpleegd, waarnemingen gedaan bij de woning van eiseres en bankafschriften en jaarrekeningen met betrekking tot gas- water en energie van eiseres opgevraagd. Ook heeft het college op 12 september 2022 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan de woning van eiseres. Tijdens dat huisbezoek is eiseres gehoord.
17. Blijkens de rapportage van het rechtmatigheidsonderzoek is de zoon van eiseres in de periode van 3 augustus 2022 tot 2 november 2022 vier maal aangetroffen in de woning van eiseres. Zijn auto, een witte Seat Ibiza met kenteken [kenteken] , is in diezelfde periode bij 44 waarnemingen 39 keer aangetroffen bij de woning van eiseres. Dit werd in het merendeel van de gevallen geconstateerd in de vroege ochtend omstreeks 6:20 uur. In de periode van 3 augustus 2022 tot en met 3 september 2022, toen eiseres in het buitenland verbleef, is de auto 15 keer aangetroffen voor de woning van eiseres. Tijdens het onaangekondigde huisbezoek werd een volledig ingerichte slaapkamer aangetroffen die duidelijk in gebruik was. Er werden een volledige garderobe aan herenkleding, etenswaar, een ruim aantal verzorgingsspullen en persoonlijke spullen zoals een paspoort, foto’s en een Rabo-scanner aangetroffen. Eiseres verklaarde tijdens het huisbezoek tegen de rapporteur dat haar zoon in die slaapkamer de nachten doorbrengt. In de papiercontainer van eiseres werden een tweetal poststukken op naam van haar zoon gevonden.
18. De rechtbank is op basis van de feiten en omstandigheden die hiervoor vermeld worden, gezamenlijk en in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de zoon van eiseres zich in de beoordelingsperiode in de woning van eiseres bevond. De rechtbank acht met name van belang dat de zoon van eiseres en zijn auto regelmatig op het uitkeringsadres zijn aangetroffen, ook in de periode dat eiseres in het buitenland verbleef. De aanwezigheid van de auto bij de woning kan gelet daarop niet worden verklaard door eventueel gebruik van de auto door eiseres. Dat het werk van de zoon in de buurt van de woning is, geeft ook geen afdoende verklaring voor de aanwezigheid van de auto bij de woning, mede gelet op het vroege tijdstip waarop de auto bij de woning van eiseres werd gezien. Verder acht de rechtbank van belang dat tijdens het huisbezoek een volledig ingerichte slaapkamer werd aangetroffen, die duidelijk in gebruik was. Eiseres heeft verklaard dat haar zoon in deze slaapkamer de nachten doorbrengt. In de slaapkamer werd een complete herengarderobe aangetroffen. Eiseres heeft in dat verband verklaard dat zij de kleding van haar zoon zou wassen en strijken. Dat kan de aanwezigheid van de daarnaast aangetroffen verzorgingsproducten en persoonlijke spullen echter niet verklaren.
19. Eiseres heeft hier alleen tegenin gebracht de foto’s van de slaapkamer aan [adres 2] . Volgens eiseres blijkt daaruit dat haar zoon hoofdverblijf heeft op het adres van haar andere zoon, nu op deze foto’s twee bedden te zien zijn. De rechtbank constateert allereerst dat deze foto’s van latere datum zijn en dus niet veel zeggen over de periode in geding. Bovendien stemt de situatie op de foto’s niet overeen met de informatie in het mutatierapport van de politie van 26 oktober 2022, waaruit volgt dat op dat moment slechts één bed in de slaapkamer stond. Ook heeft de woningcorporatie aan het college laten weten dat nooit toestemming is gevraagd voor inwoning van de zoon bij zijn broer.
20. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en haar zoon in de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, namelijk in de woning van eiseres.
21. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres het verblijf van haar zoon in haar woning moeten melden bij het college, omdat dit van belang is voor de vaststelling van het recht op een uitkering. Het is niet in geschil dat eiseres het verblijf van haar zoon niet heeft gemeld. Eiseres heeft daarom de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet geschonden.
22. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat het college de zoon van eiseres over de periode in geding terecht als kostendelende medebewoner als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet heeft aangemerkt. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet was in de periode in geding de kostendelersnorm van toepassing. Deze bepaling is dwingendrechtelijk van aard.
23. Omdat de schending van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een te hoog bedrag aan verleende bijstand, was het college verplicht om het recht op uitkering te herzien over de periode waarin de kostendelersnorm van toepassing was.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

26. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 17, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
de echtgenoot van belanghebbende is;
op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;
op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger; of
een persoon is die:
1. onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering;
2. onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming;
3. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;
4. een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1° tot en met 3° volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1° en 2° geldt dat hij op enig moment tijdens dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
Artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, de kostendelersnorm van toepassing is.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens, die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.CRvB 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432.
2.CRvB van 4 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2734 en CRvB 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:143.