ECLI:NL:RBZWB:2024:4036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/8936
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtsgeldigheid van de opbrengstlimiet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 59 wegens het niet betalen van voldoende parkeerbelasting op 30 december 2022. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende de maximale parkeerduur van 180 minuten in acht heeft genomen en dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de belasting die op aangifte moest worden voldaan, niet is betaald. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de kosten die in de Verordening parkeerbelastingen Breda 2022 zijn vastgesteld, in strijd zijn met de wettelijke bepalingen, omdat de geraamde opbrengst van 100,7% niet in overeenstemming is met de wet. Hierdoor ontvalt de wettelijke basis van de Verordening, die onverbindend wordt verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 en een proceskostenvergoeding van € 1.185 aan de belanghebbende moet vergoeden. De rechtbank honoreert ook de aanspraak van de belanghebbende op wettelijke rente indien de vergoedingen niet tijdig worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/8936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (met [aanslagnummer] ) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben gemachtigde en de heffingsambtenaar deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen.

Feiten

2. Aan belanghebbende is vanwege het niet betalen van (voldoende) parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59 ter zake van het parkeren van een auto met [kenteken] op 30 december 2022 omstreeks 15.00 uur aan de Stationslaan te Breda.
2.1.
In de naheffingsaanslag is een bedrag aan belasting van € 1,50 (de belasting) en een bedrag aan kosten van de naheffingsaanslag van € 57,50 (de kosten) vastgesteld.
2.2.
Op grond van de ‘Verordening parkeerbelastingen Breda 2022’ (de Verordening) bedragen de kosten € 57,90 per naheffingsaanslag. De geraamde opbrengst bedraagt 100,7%.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de kosten, na een intern overleg, verlaagd naar € 57,50 per naheffingsaanslag.
2.4.
In het ‘Aanwijsbesluit parkeerbelastingen Breda 2022’, geldend van 12 december 2022 tot en met 10 januari 2023 (het aanwijsbesluit), is onder 1.3.1 onder meer het volgende opgenomen:
‘Terstond bij de aanvang van parkeren bij een parkeerautomaat dient de verschuldigde parkeerbelasting te worden voldaan. Dit gebeurt op één van de volgende manieren:
c. Door het via een telefoon/smartphone in te loggen op de centrale computer van een bedrijf waarmee de gemeente Breda een overeenkomst heeft gesloten (belparkeren). Dit kan uitsluitend als dit op de bij de betaalde parkeerplaatsen aanwezige parkeerapparatuur en bebording wordt aangegeven. Hiertoe dien de belastingplichtige geregistreerd te zijn bij dit bedrijf. De aanvang van het parkeren meldt de belastingplichtige door de gebiedscode via de mobiele telefoon door te geven aan het bedrijf. Voor een rechtsgeldige betaling neemt de belastingplichtige de voorwaarden van het bedrijf in acht. Daarbij dient tevens de maximale parkeerduur, welke geldt voor de betreffende parkeerautomaat, in acht te worden genomen.’

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd. Daarbij komt de vraag aan bod of naheffing in dit geval mogelijk is en de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In het voor het onderhavige geval geldende aanwijsbesluit (zie 2.4) is bepaald dat de maximale parkeerduur die geldt voor een betreffende parkeerautomaat in acht moet worden genomen. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de maximale parkeerduur in het onderhavige geval 180 minuten bedroeg en dat zij voor deze tijd de parkeerbelasting heeft voldaan. De maximale aanmeldduur van 30 minuten waar de heffingsambtenaar naar verwijst is in dit geval niet van toepassing, omdat het aanwijsbesluit waarin is bepaald dat voor verschillende gebieden/straten een maximale aanmeldduur geldt pas vanaf 11 januari 2023, dus na het opleggen van de naheffingsaanslag, in werking is getreden. Omdat belanghebbende niet langer dan 180 minuten mocht parkeren, was zij niet gehouden om ook voor de tijd daarna de parkeerbelasting op aangifte te voldoen. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is naheffing van parkeerbelasting voor die periode niet mogelijk, omdat de mogelijkheid tot naheffen is beperkt tot de situatie dat de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, (gedeeltelijk) niet is betaald.
3.3.
Ter zake van de opbrengstlimiet overweegt de rechtbank als volgt. In de Verordening is bepaald dat de kosten € 57,90 bedragen. De geraamde opbrengst bedraagt 100,7%. De rechtbank stelt vast dat in dat geval met het in de Verordening vastgestelde bedrag meer kosten in rekening worden gebracht dan is begroot. De heffingsambtenaar heeft ook niet weersproken dat de geraamde opbrengst van 100,7% in strijd is met de wettelijke bepalingen. [2] Naar het oordeel van de rechtbank ontvalt daarmee de wettelijke basis van de Verordening en dient de Verordening onverbindend te worden verklaard. Het is immers in strijd met het legaliteitsbeginsel om een willekeurig bedrag aan kosten ter zake van een naheffingsaanslag parkeerbelasting vast te stellen dat niet op de juiste wijze is vastgesteld en bekendgemaakt.
3.4.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Wettelijke rente
3.5.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt ter zake van het griffierecht en in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting worden vernietigd.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting (met een waarde van € 310), 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting (met een waarde van € 875). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. [4] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.185.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.185 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • beslist dat, voor zover de vergoeding van het griffierecht en/of de vergoeding van proceskosten niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346.
2.Zie artikel 234 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
3.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
4.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.