ECLI:NL:RBZWB:2024:4630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/1329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/1329, waarin het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan [naam 2] was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet gerechtigd was om beroep in te stellen, aangezien de naheffingsaanslag was opgelegd aan [naam 2], die als belastingplichtige werd beschouwd. De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 10 april 2024, waarbij partijen de gelegenheid kregen om schriftelijk te reageren op de vraag of eiser belanghebbende was in deze procedure. Na sluiting van het onderzoek ter zitting, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de identiteit van degene namens wie beroep werd ingesteld niet voor afloop van de beroepstermijn kenbaar was. Eiser had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiser had veroorzaakt, aangezien hij niet gerechtigd was om het rechtsmiddel aan te wenden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 januari 2023.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van eiser: [naam 1] en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.2.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de vraag of eiser volgens hen belanghebbende is in deze procedure. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ingesteld door eiser. Eiser is echter niet gerechtigd om beroep in te stellen tegen die beslissing. Het beroep verklaart de rechtbank daarom niet-ontvankelijk.
2.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De inspecteur heeft aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ) met dagtekening 22 april 2022 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.139 (de naheffingsaanslag).
3.1.
Gemachtigde heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift stelt de gemachtigde daarover:

“Onderwerp: Bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 22-04-2022 met kenmerk

[aanslagnummer] | BSN: [bsn-nummer]

Geachte heer, mevrouw,
Bij deze stel ik mij als gemachtigde voor belanghebbende, de heer [eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam 1] , wonende te [plaats] , aan de [adres] , en dien ik bezwaar in tegen de in de aanhef genoemde naheffingsaanslag. […]”
3.2.
De inspecteur heeft bij brief van 20 januari 2023 uitspraak op bezwaar gedaan (de uitspraak op bezwaar). De uitspraak op bezwaar is geadresseerd aan de gemachtigde, en ziet - blijkens de tekst van de uitspraak - op een bezwaar van [naam 2] tegen de naheffingsaanslag.
3.3.
Vervolgens heeft de gemachtigde bij brief van 21 februari 2023 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In het beroepschrift is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Onderwerp: Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 20-01-2023 met kenmerk [nummer] | [aanslagnummer] | BSN: [bsn-nummer]
Geachte heer, mevrouw,
Bij deze stel ik mij als gemachtigde voor belanghebbende, de heer [eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam 1] , wonende te [plaats] , aan de [adres] , en dien beroep in tegen de in de aanhef genoemde uitspraak op bezwaar, zie
bijlage 1. […]”
3.4.
Bij het beroepschrift heeft de gemachtigde de onder 3.2 genoemde uitspraak op bezwaar gevoegd, een machtiging van eiser overgelegd en een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 januari 2020 van de eenmanszaak “ [handelsnaam 1] .nl ” ( [KVK nummer 1] ) overgelegd. Op dat uittreksel staat [naam 2] als eigenaar van die onderneming vermeld.
3.5.
Op het verzoek van de rechtbank om een recenter uittreksel uit het handelsregister, heeft de gemachtigde een op 27 februari 2023 vervaardigd uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd van de eenmanszaak “ [handelsnaam 2] ” ( [KVK nummer 2] ), waarop als eigenaar eiser is vermeld.

Motivering

4. Op grond van de feiten in deze zaak gaat de rechtbank allereerst in op de vraag door wie het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ingesteld.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [naam 2] de belastingplichtige is aan wie de naheffingsaanslag is opgelegd. [naam 2] is zodoende als belanghebbende bevoegd om bezwaar, en vervolgens beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar.
4.2.
De gemachtigde stelt primair dat het beroepschrift door [naam 2] en dus namens de belanghebbende, is ingediend. Daartoe voert hij aan dat weliswaar in het bezwaar- en beroepschrift de naam van eiser wordt genoemd, maar daarbij wel het BSN-nummer van [naam 2] is opgenomen, en in bezwaar ook een door [naam 2] getekende volmacht is overgelegd. Er is verwarring ontstaan omdat [naam 2] handelde onder de naam [handelsnaam 3] en eiser onder de naam [handelsnaam 1] , aldus de gemachtigde.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit het beroepschrift, in combinatie met de bij de rechtbank ingediende volmacht en het recente uittreksel van de Kamer van Koophandel onmiskenbaar volgt dat het beroepschrift door gemachtigde is ingediend namens eiser. Dat in de aanhef van het beroepschrift mogelijk het BSN-nummer van [naam 2] is genoemd en de gemachtigde door de bedrijfsnamen van eiser en [naam 2] was verward, maakt dat niet anders.
4.4.
Omdat het beroep is ingesteld door eiser, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiser behoort niet tot de degenen die bezwaar en beroep tegen de naheffingsaanslag kunnen instellen. [1] Het subsidiaire betoog van de gemachtigde dat het bezwaar- en beroepschrift per abuis namens eiser is ingediend, maakt dat niet anders. Een dergelijke – niet kennelijke – vergissing is geen verzuim waarvoor herstel dient te worden geboden. [2] De identiteit van degene namens wie beroep wordt ingesteld, moet voor afloop van de beroepstermijn kenbaar zijn. [3]
4.5.
Voor zover eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank dat verzoek af. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 november 2021 beslist dat indien degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. [4] In zo’n geval behoeft de rechtbank, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de uitspraak op bezwaar. Verder wijst de rechtbank het verzoek om een immateriële schadevergoeding af. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 8 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met artikel 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vergelijk artikel 6:6 van de Awb.
3.Vergelijk ABRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2031.