ECLI:NL:RBZWB:2024:4786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
02/318495-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen gewapende overval op een kledingwinkel en wapenbezit

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende overval op een kledingwinkel en wapenbezit. De overval vond plaats op 15 november 2023, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de eigenaar van de winkel met een vuurwapen bedreigde en hem vastbond. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, onder andere door camerabeelden en verklaringen van medeverdachten. De verdachte ontkende echter te weten dat er een vuurwapen aanwezig was en stelde dat hij slechts spullen moest ophalen. De rechtbank verwierp deze verklaring en concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal met geweld en wapenbezit, en legde een gevangenisstraf van 3,5 jaar op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de eigenaar van de kledingwinkel en zijn broer, die psychische schade hadden geleden door de overval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor een voorwaardelijke straf, gezien de ernst van de feiten en het ontbreken van spijt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/318495-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 1],
raadsvrouw mr. K.M.S. Bal, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 15 november 2023 samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd;
feit 2:op 15 november 2023 samen met anderen een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 1] , de camerabeelden, de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot het vuurwapen en de bijbehorende munitie en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , afgelegd bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen bewijsverweer ten aanzien van feit 1.
Voor feit 2 bepleit de verdediging vrijspraak. Verdachte wist niet dat de medeverdachten een vuurwapen bij zich hadden. Hij kwam daar pas achter toen [medeverdachte 2] in de winkel het vuurwapen trok. Verdachte heeft bovendien geen beschikkingsmacht over het vuurwapen gehad, nu deze in het bezit was van de medeverdachte en voor verdachte dus niet voor het grijpen is geweest. De voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan niet worden aangenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
Op 15 november 2023 omstreeks 16.00 uur is de kledingwinkel [benadeelde 2] aan de [adres] in [plaats 2] overvallen. Drie mannen hebben de eigenaar van de kledingwinkel, [benadeelde 1] , met een vuurwapen bedreigd en hem vastgebonden met tiewraps. Ze zijn er vandoor gegaan met een hoeveelheid merkkleding, een laptop, twee telefoons en sleutels. De drie mannen zijn vervoerd door [medeverdachte 3] van (de omgeving van) Rotterdam naar [plaats 2] in een Opel Agila met [kenteken] . Dit is ook niet betwist door de verdediging.
De rechtbank ontleent aan de gebezigde bewijsmiddelen dat de drie mannen in de kledingwinkel verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn geweest. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben bekend dat zij de overval hebben gepleegd. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de kledingwinkel binnen is gegaan.
Wetenschap
Verdachte heeft echter ontkend dat hij wist dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (de eigenaar van) de kledingwinkel gingen overvallen. Ook wist hij niet dat zij een vuurwapen bij zich hadden. Er was aan hem alleen gevraagd wat spullen op te halen. Toen medeverdachte [medeverdachte 2] het vuurwapen pakte, brak er volgens verdachte chaos uit. Hij raakte in paniek en heeft toen snel de spullen gepakt en is met die spullen naar de auto gelopen.
Uit de camerabeelden die zijn opgenomen in de kledingwinkel en die ook ter zitting zijn getoond, leidt de rechtbank evenwel af dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Er was een duidelijke rolverdeling. Op het moment dat [medeverdachte 2] het vuurwapen trok en tegen de borst van [benadeelde 1] zette, ondernamen verdachte en [medeverdachte 1] meteen actie. Zij pakten meteen hun eigen taak op. Zo ging verdachte terstond over tot het pakken van kledingstukken en het stoppen van de kleding in tassen. [medeverdachte 1] ging over tot het vastbinden van de handen van [benadeelde 1] op zijn rug met tiewraps en het lek steken van zijn autobanden. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de beelden de verklaring van verdachte, dat er sprake was van chaos en een handelen in paniek, in het geheel niet.
De verklaring die [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd over de gang van zaken tijdens de overval, de daarbij betrokken personen en de gesprekken daaraan voorafgaand in de auto, sluit naadloos op de getoonde beelden aan. Hij heeft die verklaring ook meteen afgelegd, nog voordat hij de camerabeelden had gezien. Hij heeft bovendien ook uitgebreid en belastend over zijn eigen rol verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wat [medeverdachte 1] over de toedracht heeft verklaard ook het meest conform de waarheid is en de rechtbank heeft geen enkele reden om daaraan te twijfelen.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat in de auto expliciet is besproken dat zij in [plaats 2] een overval gingen plegen en dat in de auto ook het vuurwapen dat zou worden gebruikt is getoond. Verdachte was dus bekend met wat er ging gebeuren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het om een kleine auto ging waarin zij, gedurende de rit van (omgeving) Rotterdam richting [plaats 2], met zijn vieren zaten, zodat hetgeen ter voorbereiding werd besproken, ook voor eenieder hoorbaar moet zijn geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachten samen naar [plaats 2] zijn gegaan met maar één doel; de kledingwinkel overvallen met behulp van een vuurwapen. Verdachte wist ook dat dit de bedoeling was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal met bedreiging met geweld.
Feit 2
Voortbordurend op hetgeen is overwogen over het bewijs van het eerste feit kan naar het oordeel van de rechtbank ook wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten het vuurwapen en de daarbij behorende munitie, dat bij de overval is gebruikt, voorhanden heeft gehad. In de auto is immers over de overval gesproken en is het vuurwapen getoond. Het kan daarom niet anders zijn dan dat alle vier inzittenden de wetenschap van de aanwezigheid van het vuurwapen en de daarbij behorende munitie hebben gehad. Daarbij komt dat zij allen de beschikkingsmacht over dit vuurwapen en deze munitie hebben gehad, nu zij zich samen, gedurende een langere periode, in een beperkte, kleine ruimte bevonden in de directe nabijheid van deze spullen. Ook hier is dus sprake van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 15 november 2023 te [plaats 2], tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid (dure merk-)kleding en een laptop (Apple Macbook pro) en sleutels en twee, GSM's (Apple iPhone), die aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] B.V. toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door een vuurwapen tegen het lichaam van die [benadeelde 1]
te drukken en hem te dwingen op de grond te gaan liggen en zijn handen met tiewraps vast te binden;
2
op 15 november 2023 te [plaats 2], tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (tot scherpschietend) omgebouwde gasrevolver van het merk Bruni BBM, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, en munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van categorie III, te weten vier kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drieënhalf jaar met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert zij een locatieverbod voor de [adres] in [plaats 2], waar de winkel gevestigd is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de eis van de officier van justitie fors. Indien deze eis zou worden gevolgd, zou verdachte – kort gezegd – niet in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf van vierentwintig maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar op te leggen. Hieraan kunnen de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Indien de rechtbank dit verzoek niet volgt, wordt verzocht het voorwaardelijk strafdeel groter te laten zijn dan vijf maanden, ongeveer een derde van de straf. Verdachte mag namelijk uiteindelijk niet slechter af zijn doordat een voorwaardelijk strafdeel wordt gevorderd als gevolg waarvan verdachte niet in aanmerking zou komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een gewapende overval gepleegd op een winkel. Zij zijn – gewapend met een vuurwapen en een mes – naar de kledingwinkel van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] gegaan, waar zij een afspraak hadden om kleding te passen. Na wat jassen te hebben gepast, heeft één van de medeverdachten het vuurwapen gepakt, [benadeelde 1] daarmee bedreigd en hem gedwongen om op zijn buik op de grond te gaan liggen. Terwijl [benadeelde 1] op de grond lag, heeft verdachte hem gefouilleerd. De andere medeverdachte heeft de handen van [benadeelde 1] op zijn rug vastgebonden met tiewraps. Om te voorkomen dat [benadeelde 1] hen zou achtervolgen, heeft deze medeverdachte ook de autobanden van [benadeelde 1] lek gestoken. Vervolgens hebben verdachten diverse spullen uit de winkel gepakt en in tassen gestopt. Uiteindelijk zijn zij samen weggegaan en hebben zij voor duizenden euro’s aan merkkleding en andere voorwerpen buitgemaakt. Zij zijn gevlucht in een auto die door een derde medeverdachte werd bestuurd.
Het spreekt voor zich dat deze overval voor [benadeelde 1] een uitermate beangstigende en traumatische ervaring moet zijn geweest. Hij is op zijn werk, een voor hem veilige en vertrouwde omgeving, overvallen. Hij is daarbij – onder meer – onder schot gehouden met een vuurwapen. [benadeelde 1] heeft in zijn vordering tot schadevergoeding aangegeven wat de overval teweeg heeft gebracht bij hem. Hij voelt zich niet meer veilig en slaapt sindsdien slecht. Zijn vertrouwen in andere mensen is verdwenen. Hij vermijdt afspraken met klanten op kantoor en neemt geen nieuwe klanten meer aan.
Ook bij de broer van [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , heeft de overval diepe sporen nagelaten. Omdat [benadeelde 1] van tevoren een slecht onderbuik gevoel had, zat [benadeelde 3] aan de overkant van de weg in zijn auto en keek hij live mee op de camerabeelden. Hij heeft gezien hoe [benadeelde 1] met een vuurwapen werd bedreigd en met tiewraps werd vastgebonden. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [benadeelde 3] blijkt dat hij het vertrouwen in mensen is verloren door wat [benadeelde 1] is overkomen. Hij heeft nog altijd angstgevoelens en is het plezier in zijn werk compleet verloren.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en enkel zijn eigen gewin voor ogen gehad. Niets heeft hem ervan weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Door het ogenschijnlijke gemak waarmee onder dreiging van een vuurwapen slachtoffers worden gedwongen geld of goederen af te staan en de confrontatie met beelden hiervan via diverse media, voelen burgers en zeker winkel- of kassapersoneel zich snel bedreigd en onveilig. Zo dragen dit soort feiten ook bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte samen met zijn medeverdachten een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en leidt ook op zichzelf al tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent verdachte ook dit zwaar aan. Kennelijk heeft verdachte uit de aan hem eerder opgelegde straffen geen lering getrokken.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 20 juni 2024. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van problemen op diverse leefgebieden. Zo heeft hij geen adequate daginvulling, weinig goede sociale contacten en kampt hij met schulden. Hij komt wel aan werk maar weet dit niet vast te houden.
Verdachte lijkt niet altijd de gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien en lijkt soms impulsieve keuzes te maken die hem in de problemen (kunnen) brengen. Hij heeft eerder succesvol een reclasseringstoezicht doorlopen, maar dit heeft een nieuwe verdenking niet doen voorkomen. Het risico op recidive wordt daarom ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie om te leren ‘eerst te denken en dan pas te doen’, een contactverbod met de medeverdachten, een locatiegebod (met elektronische monitoring), de verplichting (on)betaald werk te vinden en te behouden en de verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarmee zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat de straftoemeting aansluit bij straffen die in andere vergelijkbare zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten gaan, alleen al voor een overval op een winkel waarbij is gedreigd of licht geweld is gebruikt, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. In dit geval is de overval gepleegd door meerdere personen gezamenlijk en is gebruik gemaakt van een geladen vuurwapen. Dit vuurwapen is bovendien tegen de borst van het slachtoffer gedrukt. Ook is het slachtoffer vastgebonden met tiewraps. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een aanzienlijk hogere straf dan de genoemde 24 maanden. De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat hij geen spijt of berouw heeft getoond in de richting van de slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van drieënhalf jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden is en zal dit aan verdachte opleggen. Anders dan geadviseerd door de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De hoogte van deze gevangenisstraf geeft bovendien de mogelijkheid om verdachte voorwaardelijk in vrijheid te stellen, zodat na het uitzitten van de gevangenisstraf binnen dat kader bekeken kan worden welke voorwaarden aan de voorkoming van recidive door verdachte effectief kunnen bijdragen..
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan verdachte een locatieverbod voor de [adres] in [plaats 2] op te leggen. Daarbij neemt de rechtbank de duur van de opgelegde gevangenisstraf in aanmerking en de omstandigheid dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten het voorzien hadden op de aangevers als persoon. Zij handelden uitsluitend uit financieel gewin.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 8.035,-, waarvan € 535,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Het gevorderde bedrag aan materiële schade bestaat uit kosten voor toekomstige afspraken bij de psycholoog ad € 385,- en toekomstige reiskosten naar de psycholoog ad € 150,-.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van deze kosten zouden kunnen leiden, niet voldoende vaststaan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Niet staat vast dat de behandelingen bij de psycholoog daadwerkelijk zullen gaan plaatsvinden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is gesteld dat hij van het bewezenverklaarde handelen van verdachte nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Hij voelt zich nog altijd erg onveilig en angstig en kampt met slaapproblemen, stress en vermoeidheid.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder het feit dat de benadeelde partij met een vuurwapen werd bedreigd, op zijn buik op de grond moest gaan liggen en met tiewraps werd vastgebonden – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.500,- billijk. De rechtbank acht dit deel van de gevorderde immateriële schade dan ook toewijsbaar. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 4.588,35, waarvan € 1.088,35 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het juridisch kader
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
aantasting in de persoon: 1) door het plegen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b. 3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
Vergoeding van immateriële schade zoals onder b. 3) bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of verwond (zogenoemde ‘shockschade’).
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad over vergoeding van de ‘shockschade’ nog het volgende overwogen:
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijk schokkende gebeurtenis;
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Immateriële schade
In dit geval heeft de benadeelde partij live op de camerabeelden meegekeken en gezien hoe zijn broer [benadeelde 1] met een vuurwapen werd bedreigd en met tiewraps werd vastgebonden. De benadeelde partij stelt dat de broers een hechte band hebben, nu zij samen het bedrijf hebben opgericht, zij samenwerkten en elkaar ook privé vaak zagen. Het bestaan van een hechte relatie is verder niet onderbouwd. Gelet op de jurisprudentie op dit punt is de vraag of deze relatie in juridische zin als voldoende hecht gekwalificeerd kan worden. Los wat hiervan zij, strandt de vordering naar het oordeel van de rechtbank op onder meer de ernst van het aan het slachtoffer ( [benadeelde 1] ) toegebrachte leed. De rechtbank stelt voorop dat het voor de benadeelde partij heel moeilijk moet zijn geweest om de overval op zijn broer [benadeelde 1] live te aanschouwen, maar nu [benadeelde 1] bij deze overval niet gewond is geraakt en de intentie van de daders ook niet op verwonding was gericht, alsook dat de benadeelde partij juist live meekeek met de beelden omdat hij enigszins bedacht was op een onrechtmatige daad (diefstal), is niet komen vast te staan dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij. De rechtbank verklaart de vordering op dit punt dan ook niet-ontvankelijk.
Materiële schadeTen aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat er voor derden geen (wettelijke) grond is om naast shockschade ook (al dan niet met die shock samenhangende) materiële schade zoals hier gevorderd, voor vergoeding in aanmerking te laten komen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
7.3
De benadeelde partij [benadeelde 4] B.V.
De benadeelde partij [benadeelde 4] B.V. vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 202,48 aan materiële schade (reparatie autoband), te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de reparatie van de autoband voldoende zijn onderbouwd. Deze kosten staan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadepost dan ook volledig toewijsbaar.
7.4
De benadeelde partij [benadeelde 2] B.V.
De benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 4.128,82 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden
Materiële schade
De materiële schade bevat een vijftal posten, te weten twee Apple iPhones Pro Max (€ 2.631,42), Apple Macbook Pro 13 (€ 915,82), Discussloten Yale (€ 47,98), beschadigde/bevuilde kleding (€ 313,70) en autoband (€ 223,90).
De rechtbank is van oordeel dat de verschillende kostenposten voldoende zijn onderbouwd door middel van stukken. De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding dan ook volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
7.5
De wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over alle toegekende schadebedragen toewijzen vanaf 15 november 2023, de datum waarop het feit is gepleegd.
7.6
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van alle toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.7
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie
III,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3,5 (drieënhalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1), € 3.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 45 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 3]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 4] B.V.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] B.V. van € 202,48 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] B.V. (feit 1), € 202,48,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2] B.V.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. van € 4.128,82 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] B.V. (feit 1), € 4.128,82 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 52 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2024.
Mr. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 15 november 2023 te [plaats 2], althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid (dure merk-)kleding en/of een laptop (Apple Macbook
pro) en/of sleutels en/of twee, althans een GSM('s) (Apple Iphone), in
elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] B.V., in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan
het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het lichaam van die [benadeelde 1]
te drukken en/of hem te dwingen op de grond te gaan liggen en/of zijn
handen met tie-rips vast te binden;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 15 november 2023 te [plaats 2], althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (tot scherpschietend) omgebouwde gasrevolver, van het merk
Bruni BBM, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
revolver en/of
- munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te
weten vier kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )