In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 juni 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vier sterren hotel in [plaats 2], vastgesteld op € 6.332.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waardevaststelling en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB). De rechtbank heeft op 19 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van het hotel niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met de aankoopprijs van het hotel, die kort voor de waardepeildatum was betaald. Belanghebbende heeft deze aankoopprijs niet betwist. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld. Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe aan belanghebbende, te betalen door de Staat der Nederlanden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB, en wijst het verzoek om schadevergoeding toe. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.