In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2024, wordt de WOZ-waarde van een hotel beoordeeld. De belanghebbende, een B.V., heeft beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van het hotel op 1 januari 2021 heeft vastgesteld op € 3.967.000. De rechtbank behandelt de beroepen die zijn ingediend tegen de beslissingen van de heffingsambtenaar van 27 juni 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode en heeft deze onderbouwd met verkoopcijfers van vergelijkbare objecten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst de beroepsgronden van de belanghebbende af, waaronder de stelling dat de waarde onvoldoende is onderbouwd en dat de gevolgen van de coronapandemie niet zijn meegenomen in de waardebepaling.
Daarnaast maakt de belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe aan de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, de WOZ-waarde en de aanslagen OZB worden gehandhaafd, en dat de Staat der Nederlanden verantwoordelijk is voor de schadevergoeding en proceskosten.