In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 juni 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hotel in Middelburg, vastgesteld op € 2.061.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2022. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende via beeldverbinding aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de argumenten van belanghebbende niet overtuigend zijn. De rechtbank wijst ook op de gevolgen van de coronapandemie, maar oordeelt dat deze niet relevant zijn voor de waardebepaling. Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de uitspraak meer dan twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 50 toe voor de overschrijding van de termijn en € 18,75 voor proceskosten, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag OZB.