In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. die eigenaar is van een hotel, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het hotel vastgesteld op € 2.061.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 19 april 2024 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, aanwezig was via beeldverbinding. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, aangezien de behandeling van het bezwaar en beroep langer had geduurd dan de wettelijk vastgestelde termijn van twee jaar. De rechtbank bepaalde de schadevergoeding op € 50 voor de overschrijding van de termijn en kende ook een vergoeding van € 18,75 toe voor de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.