In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de WOZ-waarde van een hotel. De heffingsambtenaar had de waarde van het hotel vastgesteld op € 2.602.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waarde en voerde aan dat de onderbouwing van de heffingsambtenaar onvoldoende was, onder andere omdat er geen onderliggende stukken waren overgelegd en de gehanteerde kapitalisatiefactor te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 behandeld en concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de waarde van het hotel op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode aannemelijk is gemaakt en dat de argumenten van belanghebbende niet opwegen tegen de vastgestelde waarde.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden met ongeveer vijf maanden. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 50 voor de overschrijding van de termijn, en € 18,75 voor de proceskosten, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst de schadevergoeding toe aan belanghebbende.