ECLI:NL:RBZWB:2024:5056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/1768 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Josten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat op 9 februari 2024 is ingesteld. Eiser stelt dat de minister van Financiën niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo), ingediend op 9 december 2023. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had de minister op 14 december 2023 om bevestiging van zijn verzoek gevraagd en op 23 januari 2024 de minister in gebreke gesteld. De minister heeft op 21 maart en 4 juli 2024 een verweerschrift ingediend, waarop eiser op 24 april en 13 juni 2024 heeft gereageerd.

De rechtbank moet eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is, waarbij misbruik van recht een belangrijke overweging is. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de bevoegdheid om beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen als deze wordt misbruikt. In dit geval heeft eiser meerdere Woo-verzoeken ingediend bij verschillende ministeries, wat de rechtbank doet concluderen dat hij zijn bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt heeft. De rechtbank oordeelt dat eiser enkel geïnteresseerd lijkt te zijn in het innen van een dwangsom, en niet in de inhoudelijke behandeling van zijn verzoek.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het verzoek van eiser niet in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1768 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

gemachtigde mr. H.H.M. Kirazli
en

De minister van Financiën, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser op 9 februari 2024 heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van 9 december 2023.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 9 december 2023 de minister verzocht om informatie met betrekking tot -kort gezegd- de nieuwe witwaswet.
2.1.
De minister heeft op 14 december 2023 de ontvangst van het Woo-verzoek bevestigd.
2.2.
Op 23 januari 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld.
2.3.
Eiser heeft op 9 februari 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing.
2.4.
De minister heeft op 21 maart 2024 en op 4 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.5.
Eiser heeft op 24 april 2024 en 13 juni 2024 een nadere reactie ingezonden.
3. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep moet de rechtbank eerst uit eigen beweging (“ambtshalve”) beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als sprake is van misbruik van recht.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4256) kan op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
4.1.
Dit uitgangspunt geldt ook voor verzoeken op grond van de Woo. Het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, kan in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat sprake is van misbruik van recht (zie uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2163).
4.2.
Een indiener van een Woo-verzoek hoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen. Dat laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van zo’n verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie (uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426). Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Woo-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden (zie uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:974). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht wordt ook het eerdere (procedeer)gedrag van een verzoeker betrokken (uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2291).
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in dit geval zwaarwichtige gronden als bedoeld in 4. voor.
4.4.
Eiser heeft (in korte tijd) niet alleen een Woo-verzoek over de nieuwe witwaswet gedaan bij het ministerie van Financiën. Gebleken is dat hij bij het ministerie van VWS ook Woo-verzoeken heeft gedaan met betrekking tot jeugdzorg, corona en vapes/e-sigaretten. Daarnaast heeft eiser Woo-verzoeken ingediend bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (over de klimaatcampagne “Zet ook de knop op”), het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (over wegwerpplastic) en bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (over stikstof). Het gaat om omvangrijke verzoeken. Kort na afloop van de beslistermijn stuurt eiser een ingebrekestelling. Zo ook in deze zaak. Op 6 februari 2024 heeft er een concretiseringsgesprek plaatsgevonden tussen eiser en het ministerie. Daarbij is afgesproken dat het ministerie eerst de reeds openbare stukken inventariseert en dat deze stukken binnen twee weken in de vorm van een overzicht aan eiser zullen worden verstrekt. Vervolgens heeft eiser kort na afloop van de termijn van de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek op grond van de Woo. Eiser heeft op geen enkel moment kenbaar gemaakt waarom een spoedige behandeling van zijn verzoek voor hem zo belangrijk is. Hij heeft de rechtbank verzocht om een (verhoogde) dwangsom op te leggen.
4.5.
Gelet op de handelwijze van eiser is de rechtbank van oordeel dat het eiser enkel gaat om het innen van een dwangsom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn bevoegdheid om beroep in te stellen misbruikt als bedoeld in artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15 van het BW.

Conclusie

5. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 9 december 2023 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 23 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.