In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een besloten vennootschap, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het tijdvak van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 45.397, alsook een verzuimboete van € 1.361. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze verzuimboete, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt over de schending van het verdedigingsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank concludeert dat, hoewel het motiveringsbeginsel is geschonden, dit niet leidt tot vernietiging van de boete. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar vermindert deze op basis van bijzondere omstandigheden tot € 1.156. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht moet vergoeden.