ECLI:NL:RBZWB:2024:5209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
23/3371
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting; schending hoorplicht door heffingsambtenaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 mei 2023, die een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase. Belanghebbende had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij alles had betaald en verzocht om gehoord te worden. De rechtbank oordeelt dat deze grond van belanghebbende betrekking heeft op feiten die van invloed kunnen zijn op de beslissing op het bezwaar. De heffingsambtenaar had niet mogen concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was zonder belanghebbende te horen.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst het verzoek van belanghebbende tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar toe. De rechtbank stelt dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen, waarbij belanghebbende de gelegenheid moet krijgen om te worden gehoord. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 vergoeden en belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 437,50 betalen. De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar zich moet inspannen om belanghebbende te horen, ook als deze moeilijk bereikbaar is.

De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra en openbaar gemaakt op 29 juli 2024. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [naam]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 mei 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 25 juli 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 17 januari 2023 omstreeks 15:01 uur stil aan de Middellaan te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd van € 59,80 bestaande uit een bedrag van belasting van € 2,30 en een bedrag aan kosten van de naheffingsaanslag van € 57,50.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag digitaal bezwaar gemaakt. Als bezwaargrond(en) is daarbij aangevoerd: ‘Ik heb alles betaald. Hoor mij.’
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar op 11 april 2023 een brief aan belanghebbende verzonden. In deze brief wordt belanghebbende verzocht om binnen twee weken gegevens ter nadere onderbouwing van het bezwaar te verstrekken. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd.
2.4.
Op 26 april 2023 heeft de heffingsambtenaar opnieuw een brief aan belanghebbende verzonden met het verzoek de bezwaargronden binnen twee weken nader te onderbouwen met bewijs. Op deze brief heeft belanghebbende eveneens niet gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid of belanghebbende een man of een vrouw is. De rechtbank heeft om praktische redenen voor de hij-vorm gekozen. Indien dit onjuist is, moet overal zij/haar gelezen worden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorplicht
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Hij verzoekt om terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst van het bezwaarschrift mede moet worden opgevat als een verzoek om te worden gehoord.
3.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in de bezwaarfase terecht niet is gehoord. Daartoe voert de heffingsambtenaar aan dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, waardoor van horen kon worden afgezien. De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt.
3.5.
Op grond van artikel 7:2, lid 1 van de Awb wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Op grond van artikel 7:3, letter b van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan kan sprake zijn indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. [1] De beslissing om met toepassing van deze bepaling van horen af te zien, moet worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd. [2] Wanneer op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd verwacht kan worden dat het horen nog van belang is voor het vaststellen van feiten en omstandigheden die op de beslissing van invloed kunnen zijn, is er geen aanleiding voor het achterwege laten van de hoorzitting. [3]
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende de grond aangevoerd dat hij alles heeft betaald. Deze grond heeft betrekking op de vaststelling van feiten en omstandigheden die op de beslissing op het bezwaar van invloed kunnen zijn. Indien belanghebbende namelijk daadwerkelijk parkeerbelasting heeft voldaan voor het belastbare feit uit de naheffingsaanslag, dan de naheffingsaanslag (mogelijk) ten onrechte aan hem opgelegd. Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar niet kunnen oordelen dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit dan een ongegrondverklaring. Nu belanghebbende te kennen had gegeven door de heffingsambtenaar te willen worden gehoord, mocht de heffingsambtenaar uit de omstandigheid dat geen reactie werd ontvangen op de brieven van 11 en 26 april 2023 niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht om gehoord te worden. Ook indien belanghebbende of diens gemachtigde moeilijk of niet bereikbaar zijn voor het plannen van een hoorzitting, dient de heffingsambtenaar zich daartoe in te spannen,
bijvoorbeeld door het stellen van een datum, tijdstip en locatie. Nu dat niet is gebeurd, is de op de heffingsambtenaar rustende taak niet geheel volbracht.
3.6.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft voor dat geval verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De rechtbank wijst dat verzoek toe, omdat er nog verschil van opvatting bestaat over de feiten. De rechtbank zal, mede gelet op het verzoek van belanghebbende, de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar.
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [4] De rechtbank zal de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar dient belanghebbende, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen, deugdelijk in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. [5]
Zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering
3.8.
Tenslotte heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar belanghebbende in de brieven van 11 en 26 april 2023 in de gelegenheid heeft gesteld om binnen een bepaalde termijn bewijs te overleggen, maar dat de heffingsambtenaar al vóór afloop van deze termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Belanghebbende stelt dat het voorgaande in strijd is met artikel 3:46 Awb (deugdelijke motivering) en artikel 3:2 Awb (zorgvuldige voorbereiding).
3.9.
De rechtbank overweegt (ten overvloede) dat deze beroepsgrond van belanghebbende niet slaagt. De termijn van twee weken die in de laatste brief van 26 april 2023 aan belanghebbende wordt verleend, verliep namelijk op 10 mei 2023. De uitspraak op bezwaar is van 11 mei 2023 en derhalve is de uitspraak op bezwaar niet vóór afloop van de aan belanghebbende verleende termijn gedaan. Voor het overige ziet de rechtbank in de uitspraak op bezwaar ook geen aanleiding om een schending van artikel 3:46 Awb of artikel 3:2 van de Awb aannemelijk te achten.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar is niet om een kostenvergoeding verzocht. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Omdat deze zaak een licht gewicht heeft is op de waarde factor 0.5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 437,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 29 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:282.
2.ABRvS 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365.
3.Gerechtshof ‘s- Hertogenbosch 30 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1037, r.o. 4.16.
4.Vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, r.o. 3.5.3.
5.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10265.