In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep aangetekend tegen een administratieve sanctie die was opgelegd voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 6 mei 2022. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.A.G. Voorbach, had schriftelijk verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, de gemachtigde voerde aan dat er niet was voldaan aan de vereisten van het Beleidskader digitale handhaving, omdat de wegindeling niet duidelijk herkenbaar was als voetgangersgebied. De kantonrechter heeft in eerdere uitspraken over de Nieuwlandstraat al geoordeeld dat de bebording en wegindeling in de periode van 10 september 2021 tot 3 november 2021 onvoldoende duidelijk waren, waardoor de boetes die in die periode waren opgelegd, gematigd moesten worden. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De proceskostenvergoeding is toegewezen aan de betrokkene, waarbij de kantonrechter de kosten heeft berekend op € 218,75. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen.