In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op 24 maart 2022 in de Nieuwlandstraat te Tilburg. Betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de gemachtigde van betrokkene, mr. N.A.G. Voorbach, niet aanwezig, terwijl de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. D. Hoveijn, wel aanwezig was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het rijden op het trottoir, vaststond. De gemachtigde voerde aan dat er niet voldaan was aan de vereisten van het Beleidskader digitale handhaving en dat de wegindeling niet duidelijk was. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de bebording ter plaatse voldoende duidelijk was vanaf 3 november 2021, maar dat er in de periode daarvoor geen boetes opgelegd hadden mogen worden. De kantonrechter heeft de boetes die in die periode waren opgelegd, gematigd naar nihil.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 218,75. De uitspraak is openbaar uitgesproken en betrokkene kan binnen 6 weken hoger beroep instellen.