In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 18 mei 2022. De betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.A.G. Voorbach, heeft namens hem het woord gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het rijden op het trottoir, vaststond. De gemachtigde voerde aan dat er niet voldaan was aan de vereisten van het Beleidskader digitale handhaving, omdat de wegindeling niet duidelijk was en er geen herkenbare scheiding was tussen de rijbaan en het voetgangersgebied. De officier van justitie stelde dat de bebording ter plaatse voldoende duidelijk was en dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter heeft de inleidende beschikking gedeeltelijk gewijzigd en de proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeersborden en de naleving van de hoorplicht in administratieve procedures.