In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had een boete ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda. De gedraging vond plaats op 26 mei 2022. De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was, gezien de onduidelijke verkeerssituatie en het feit dat de dochter van de betrokkene meerdere boetes had ontvangen voor dezelfde overtreding. De officier van justitie had het beroep eerder ongegrond verklaard, maar de kantonrechter oordeelde dat de eerste boetebeschikking pas na de eerste overtreding had moeten worden verzonden, conform het Beleidskader digitale handhaving. De kantonrechter concludeerde dat het opleggen van meerdere boetes in strijd was met dit Beleidskader, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De boetebeschikking werd vernietigd en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 164,07 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak werd gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.