ECLI:NL:RBZWB:2024:5557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23/3771 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering door het UWV na een auto-ongeval

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, die als horecamedewerker werkte, is op 1 november 2019 uitgevallen na een auto-ongeval. Het UWV weigerde op 16 december 2021 de WIA-uitkering per 29 oktober 2021 toe te kennen, en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 8 juni 2023. De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. Na een schorsing van het onderzoek om aanvullende rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te ontvangen, heeft de rechtbank op 26 juni 2024 het onderzoek gesloten.

De rechtbank concludeert dat het UWV ten onrechte heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van het UWV niet zorgvuldig is geweest, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat er inhoudelijk voor eiser niets verandert. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het UWV moeten worden betaald. De totale kosten voor het inschakelen van een medisch adviseur worden vastgesteld op € 1.352,79, en de totale proceskosten op € 3.102,79.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3771 WIA

uitspraak van 13 augustus 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Staal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 16 december 2021 (primair besluit) geweigerd om per 29 oktober 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2
Met het bestreden besluit van 8 juni 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde het UWV in de gelegenheid te stellen te reageren op het door eiser overgelegde rapport van [verzekeringsarts-medisch adviseur] ( [verzekeringsarts-medisch adviseur] ) van 8 september 2023.
1.6
Het UWV heeft op 23 januari 2024 een rapportage van de verzekeringsarts b&b en een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b overgelegd. Eiser heeft bij brief van 26 maart 2024 hierop gereageerd. Het UWV heeft op 14 mei 2024 op eisers reactie gereageerd.
1.7
Omdat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het achterwege blijven van een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 26 juni 2024.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond verklaard moet worden, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Uiteindelijk heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 29 oktober 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is werkzaam geweest als horecamedewerker. Voor dat werk is hij op 1 november 2019 uitgevallen vanwege een auto-ongeval. Eiser heeft op 6 augustus 2021 een WIA-uitkering aangevraagd.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV. Het rapport van de arts is gecontrasigneerd door een verzekeringsarts.
4.1
De arts heeft eiser gezien op het spreekuur en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft de arts de medische informatie die zich in het dossier bevindt en de door eiser overgelegde medische informatie, waaronder een verslag van SRN Revalidatie van 8 maart 2021, bestudeerd. De arts is van mening dat er geen beperkingen kunnen worden geobjectiveerd. Er zijn al zeer geruime tijd geen behandelingen meer gaande of gepland. Medicatie gebruikt eiser feitelijk niet. Er zijn normaal te achten dagelijkse activiteiten. Er kunnen beperkingen zijn door de algehele situatie waarin eiser verkeert, maar die beperkingen zijn niet het gevolg van te objectiveren ziekte en/of gebrek, maar van andere omstandigheden. Ook dient in ogenschouw genomen te worden dat van het uitvoeren van reguliere activiteiten een zingevende en zin invullende werking uitgaat en dit eiser kan ondersteunen bij het verder op orde krijgen van zijn (gevoels)leven terwijl inactiviteit juist remmend en klachten vergrotend kan werken. De conclusie van de arts luidt dat eiser in staat moet worden geacht om zijn eigen werk als horecamedewerker te verrichten.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting en aansluitend medisch onderzoek verricht. De door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie is door de verzekeringsarts b&b bestudeerd en meegenomen bij zijn beoordeling van eisers belastbaarheid. Gezien de chronische pijnklachten, passend bij whiplash associated disorder (WAD), worden door de verzekeringsarts b&b enkele fysieke beperkingen aangenomen, waaronder duwen/trekken, tillen en dragen. Meer beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b niet aan de orde gezien het functioneren van eiser en de bevindingen van de verzekeringsarts b&b uit het eigen onderzoek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn door de verzekeringsarts b&b neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 december 2022.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts b&b op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat en niet concludent is. Door de verzekeringsarts b&b is aan eisers nadere toelichting over zijn dagelijkse activiteiten voorbij gegaan, net als aan eisers opmerking dat alles wat hij doet, leidt tot een toename van pijnklachten. Duidelijk is dat eiser chronische pijnklachten heeft, slecht slaapt en vanwege die combinatie ook vermoeid is, hij dagelijks meerdere rustmomenten in moet lassen en een uur per dag op bed moet liggen. SRN Revalidatie heeft in haar eindevaluatie aangegeven dat sprake is van grensoverschrijdend bewegingsgedrag, wat met zich brengt dat er vanuit preventief en energetisch oogpunt een medische urenbeperking aangenomen had moeten worden. Uit de rapportage van SRN in samenhang met wat eiser heeft opgemerkt omtrent zijn dagverhaal, hadden er beduidend meer beperkingen aangenomen moeten worden. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat eiser geen heupbeperkingen heeft. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser een rapportage van [verzekeringsarts-medisch adviseur] van 8 september 2023 overgelegd. Hoewel eiser zich niet volledig in deze rapportage kan vinden -eiser vindt dat hij meer beperkt is- blijkt daaruit in ieder geval dat [verzekeringsarts-medisch adviseur] van mening is dat er ook meer beperkingen in aanmerking hadden dienen te worden genomen, onder meer ten aanzien van beroepsmatig autorijden.
4.3
Naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek door de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b heeft conform het voorstel van [verzekeringsarts-medisch adviseur] aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van beroepsmatig chauffeuren en voor verhoogd persoonlijk risico wegens cannabisgebruik. Ten aanzien van het hoofd langdurig in een bepaalde stand houden, heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegeven en ook op dat aspect een beperking aangenomen. De verzekeringsarts b&b onderschrijft het standpunt van [verzekeringsarts-medisch adviseur] dat voor het aannemen van andere beperkingen, waaronder een urenbeperking, onvoldoende objectieve medische feiten en/of omstandigheden in het dossier zijn aangetroffen om deze vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt te kunnen onderbouwen. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 15 januari 2024 gewijzigd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder hoofdpijn en concentratieproblemen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b uiteindelijk heeft aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door de verzekeringsarts b&b aanvullend opgenomen beperkingen gelijk zijn aan de door [verzekeringsarts-medisch adviseur] voorgestelde beperkingen. In tegenstelling tot eiser leidt de rechtbank uit de rapportage van [verzekeringsarts-medisch adviseur] niet af dat op het aspect 5.8 “het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk” een score 2 (beperkt) had moeten worden gegeven in plaats van een score 1 (licht beperkt). [verzekeringsarts-medisch adviseur] heeft niet meer aangegeven dan dat eiser op dit aspect beperkt moet worden geacht en hij heeft daarbij geen score genoemd. De rechtbank kan het UWV dan ook volgen in de stelling dat, uitgaande van de opmerking van [verzekeringsarts-medisch adviseur] dat het voorstelbaar is dat eiser belemmeringen ondervindt, met het aannemen van een lichte beperking (score 1) op aspect 5.8 voldoende recht wordt gedaan aan eisers situatie. De rechtbank wijst erop dat door [verzekeringsarts-medisch adviseur] geen andere beperkingen zijn gesteld dan de drie beperkingen die door de verzekeringsarts b&b in de FML zijn opgenomen. Eiser heeft ook geen andere medisch objectiveerbare gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij meer of anders beperkt moet worden geacht dan in de FML van 15 januari 2024 is vastgelegd. De enkele verwijzing naar het protocol WAD acht de rechtbank in dit verband onvoldoende, gelet op de toelichting van de verzekeringsarts b&b dat bij whiplash klachten op individueel niveau sprake is van grote verschillen in aard en ernst van de stoornissen en beperkingen. Eiser heeft nagelaten om middels medische gegevens te onderbouwen dat in zijn geval als gevolg van de WAD meer beperkingen dienen te gelden dan door de verzekeringsarts b&b zijn aangenomen. Tot slot ziet de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Naast het feit dat eisers stelling dat een urenbeperking aangewezen is niet wordt onderschreven door [verzekeringsarts-medisch adviseur] , heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank afdoende uiteengezet waarom er geen medische reden bestaat voor het toekennen van een urenbeperking. De rechtbank ziet in wat eiser heeft gesteld geen aanleiding om deze uitleg van de verzekeringsarts b&b in twijfel te trekken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers beperkingen in de FML van 15 januari 2024 niet zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), schadecorrespondent (SBC-code 516080) en werkplanner garage, receptionist garage (SBC-code 521011).
5.2
Naar aanleiding van de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts b&b op 15 januari 2024 heeft de arbeidsdeskundige b&b op 1 februari 2024 aanvullend gerapporteerd. De arbeidsdeskundige b&b heeft onderzocht of de geduide functies ook na deze aanpassing nog geschikt te achten zijn voor eiser. De conclusie van de arbeidsdeskundige b&b luidt dat de geduide functies passend voor eiser zijn gebleven.
5.3
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich vanwege de pijnklachten, zijn korte termijn geheugenproblemen en snelle overprikkeling niet in staat acht de opleidingen te volgen die in een aantal van de geduide functies staan aangegeven. Voorts zijn deze functies te belastend wegens de psychisch belastende factoren zoals concentreren, vasthouden van de aandacht, stress, snelle overprikkeling en vanwege de fysieke belasting. Verder heeft eiser aangevoerd dat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat de geduide functies in hoofdzaak administratieve functies betreffen en uit de functieomschrijvingen dat het werk grotendeels beeldschermwerkzaamheden betreft. In deze functies moet het hoofd teveel in eenzelfde stand worden gehouden.
5.4
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Daarnaast merkt de rechtbank op dat, zoals het UWV aangeeft, in de drie geduide functies het aspect 5.8 niet gesignaleerd is. Dit aspect is in de functies geen kenmerkende belasting. Van een overschrijding van eisers belastbaarheid op dat aspect is in die drie functies dan ook geen sprake.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 oktober 2021 heeft vastgesteld op 0%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 29 oktober 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat onder 4.3 is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. Het UWV heeft immers pas in beroep alle voor eiser geldende beperkingen in de FML opgenomen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Gelet op de overwegingen 4.4 tot en met 6 ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Dit betekent dat er inhoudelijk voor eiser niets verandert.
7.1
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De verzochte vergoeding voor gemaakte proceskosten in bezwaar wordt afgewezen, omdat het primaire besluit niet is herroepen (artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht). [1]
7.2
Verder heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige [verzekeringsarts-medisch adviseur] . De rechtbank acht de inschakeling van deze deskundige redelijk, maar is van oordeel dat niet het gehele bedrag van de door hem in rekening gebrachte kosten voor toewijzing in aanmerking komt.
7.3
Zo blijkt uit de specificatie van [verzekeringsarts-medisch adviseur] van 5 januari 2024 dat er kosten in rekening zijn gebracht voor de dossierstudie, het medisch advies, en aan secretariaatstijd. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb worden de kosten van een deskundige die aan een partij verslag uitbrengt vergoedt. Kosten voor werkzaamheden van het secretariaat worden daar niet bij genoemd. De door [verzekeringsarts-medisch adviseur] opgevoerde kosten op dit punt hoeft het UWV daarom niet te vergoeden. [2] Het UWV dient alleen de kosten van de dossierstudie en het medisch advies van 8 september 2023 te vergoeden. Hierbij is een tarief van € 131,53 per uur gehanteerd. De rechtbank acht dit tarief redelijk. Het is immers lager dan het maximale tarief van € 142,75 te verhogen met de BTW dat op grond van het toepasselijke artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (Bts) -zoals dat artikel gold op 8 september 2023- voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken (Wts) waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, wordt vergoed.
7.4
Uitgaande van 7 uur dossierstudie en 1,5 uur medisch advies, dient het UWV in totaal 8,5 uur maal € 131,53 aan eiser te vergoeden. Dit bedrag dient te worden verhoogd met 21% BTW. De rechtbank veroordeelt het UWV daarom in de kosten die eiser heeft moeten maken voor het inschakelen van de medisch adviseur tot een bedrag van € 1.352,79.
7.5
Het totaalbedrag van de te vergoeden bijdrage in de proceskosten bedraagt daarmee € 3.102,79.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.102,79.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 13 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:27.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2897 en 13 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:476.