ECLI:NL:RBZWB:2024:6348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
BRE 23/135
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024, wordt het verzoek van verzoeker om veroordeling van verweerder in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld. Verzoeker had zijn beroep ingetrokken tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, dat op 4 januari 2023 een aanvraag om een rolstoel had afgewezen. Dit beroep werd ingetrokken omdat verweerder op 16 mei 2024 alsnog een rolstoel toekende aan verzoeker. Verweerder heeft aangegeven de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te willen betalen, maar ziet geen reden om de overige kosten te vergoeden, omdat het oorspronkelijke besluit volgens hen op goede gronden was genomen.

De rechtbank oordeelt dat verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat verweerder gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen door de rolstoel alsnog toe te kennen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en berekent de vergoeding op basis van de gemaakte proceshandelingen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die in dit geval bijna vijf maanden bedraagt. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op € 500,-.

De totale proceskostenvergoeding die verweerder aan verzoeker moet betalen, bedraagt € 1.979,67, inclusief de vergoeding voor de gemaakte rechtsbijstandkosten. De rechtbank benadrukt dat de overschrijding van de redelijke termijn voornamelijk is veroorzaakt in de bezwaarfase en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/135 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 op het verzoek om veroordeling in de proceskosten en om vergoeding van schade in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] ,
(gemachtigde: mr. A. van ‘t Laar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten en het verzoek om aan hem schadevergoeding toe te kennen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Verzoeker heeft deze verzoeken gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2023 betreffende (onder meer) afwijzing van een aanvraag om een rolstoel. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder op 16 mei 2024 een besluit heeft genomen tot toekenning van een rolstoel.
Verweerder heeft gereageerd op de verzoeken. Verweerder wil de door verzoeker verzochte schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn betalen. Zij ziet geen reden om de overige kosten te betalen, omdat het bestreden besluit volgens verweerder op goede gronden is genomen en het nieuwe besluit van 16 mei 2024 gebaseerd is op latere ontwikkelingen en nieuwe feiten. Van deze ontwikkelingen was al sprake voordat de gemachtigde van verzoeker in beeld was. Volgens verweerder zou de rolstoel ook zonder tussenkomst van de gemachtigde en de zitting van de rechtbank op 10 april 2024 zijn verstrekt.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om veroordeling in de proceskosten en het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Proceskosten
4. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
6. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
7. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit betreffende (onder meer) afwijzing van een aanvraag om een rolstoel. Verweerder heeft op 16 mei 2024 besloten dat verzoeker alsnog een rolstoel wordt toegekend, nadat door verzoeker een advies van een kinderrevalidatiearts van [locatie] revalidatie van 16 april 2024 is overgelegd. Het bestreden besluit is door verweerder niet ingetrokken of vervangen. Desondanks ziet de rechtbank aanleiding om het toekennend besluit van 16 mei 2024 aan te merken als een tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker. Daarbij is mede in aanmerking genomen hetgeen ter zitting is besproken en de al in beroep voorliggende feiten en omstandigheden, waaronder de bestaande beperkingen van verzoeker en het advies en de informatie van behandelend [revalidatiearts] (deskundig op het gebied van de vermoedelijke aandoening van verzoeker).
8. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling (1 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 10 april 2024). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding voor rechtsbijstand door de gemachtigde bedraagt daarom € 1.750,-. Verder zijn de verzochte reiskosten van € 10,92 toewijsbaar. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.760,92.
Griffierecht
9. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor tot verweerder wenden.
Schadevergoeding
10. Verzoeker heeft verzocht om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10. Het is vaste rechtspraak [4] dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit is behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
12. De termijn vangt aan op het moment dat het verweerder het bezwaarschrift van verzoeker heeft ontvangen en eindigt (in geval van een tegemoetkomend besluit) op het moment dat het besluit om de rolstoel alsnog toe te kennen is bekend gemaakt. [5] In dit geval is de redelijke termijn overschreden met bijna 5 maanden. Er bestaat recht op schadevergoeding van € 500,- per overschrijding van een half jaar of een deel daarvan. Dit betekent dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-.
13. De rechtbank moet beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan verweerder en/of aan de rechtbank. De overschrijding van de redelijke termijn is in dit geval veroorzaakt in de bezwaarfase. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot schadevergoeding aan verzoeker wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-.
13. Voor een proceskostenveroordeling betreffende het verzoek om schadevergoeding bestaat eveneens aanleiding, Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van verzoeker voor verleende rechtsbijstand in verband met het verzoek om schadevergoeding. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 218,75 (1 punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,25 [6] ).

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan verzoeker van een bedrag van € 1.979,67 aan proceskosten;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
4.Bijvoorbeeld CRvB 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:568
5.Vergelijk CRvB 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91
6.HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526