In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024, wordt het verzoek van verzoeker om veroordeling van verweerder in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld. Verzoeker had zijn beroep ingetrokken tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, dat op 4 januari 2023 een aanvraag om een rolstoel had afgewezen. Dit beroep werd ingetrokken omdat verweerder op 16 mei 2024 alsnog een rolstoel toekende aan verzoeker. Verweerder heeft aangegeven de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te willen betalen, maar ziet geen reden om de overige kosten te vergoeden, omdat het oorspronkelijke besluit volgens hen op goede gronden was genomen.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat verweerder gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen door de rolstoel alsnog toe te kennen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en berekent de vergoeding op basis van de gemaakte proceshandelingen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die in dit geval bijna vijf maanden bedraagt. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op € 500,-.
De totale proceskostenvergoeding die verweerder aan verzoeker moet betalen, bedraagt € 1.979,67, inclusief de vergoeding voor de gemaakte rechtsbijstandkosten. De rechtbank benadrukt dat de overschrijding van de redelijke termijn voornamelijk is veroorzaakt in de bezwaarfase en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.