ECLI:NL:RBZWB:2024:653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
22/2460
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met verkapte winstuitdeling door een BV aan de dga

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2024, worden de beroepen van belanghebbenden tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 beoordeeld. De inspecteur had aan beide belanghebbenden, die gehuwd zijn en een dochter en een zoon hebben, navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook belastingrente in rekening werd gebracht. De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de verbouwingskosten van een pand dat door de BV was aangekocht en verbouwd, als een verkapte winstuitdeling aan de dga moeten worden aangemerkt. De BV had geen zakelijk belang bij de verbouwing, die uitsluitend was gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de dga. De rechtbank concludeert dat de uitdeling in 2013 heeft plaatsgevonden, en dat de belastingrentebeschikkingen correct zijn vastgesteld. De beroepen van de belanghebbenden worden ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2460 en 22/2466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende 1] (belanghebbende 1), en

[belanghebbende 2] (belanghebbende 2),

beiden uit [plaats] , belanghebbenden
(gemachtigde: mr. W.M.J. Saes),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 5 april 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbenden voor het jaar 2013 elk een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende 1 € 10.779 en belanghebbende 2 € 10.569 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de dochter en de gemachtigde van belanghebbenden, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3] . Van hetgeen op de zitting is besproken is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbenden zijn opgelegd/gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbenden zijn opgelegd/gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden in 2013 ieder een voordeel uit aanmerkelijk belang genoten van € 186.707. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbenden zijn gehuwd. Zij hebben een dochter, [de dochter] en een zoon, [de zoon] .
3.1.
Op 28 maart 1991 heeft belanghebbende 2 [b.v. 1] (de BV) opgericht. De BV oefende na inbreng van een agrarische onderneming een agrarisch bedrijf uit in een Nederlandse en een Duitse tak. De zoon woont in Duitsland en houdt zich voornamelijk bezig met de Duitse tak.
3.2.
Belanghebbende 2 was vanaf de datum van oprichting van de BV tot 2 augustus 2014 enig aandeelhouder en (mede)bestuurder van de BV. De dochter was van 1 april 1997 tot en met 1 juli 2008 en van 1 december 2009 tot en met 17 december 2014 medebestuurder van de BV. In beide periodes was zij zelfstandig bevoegd om als bestuurder de BV te vertegenwoordigen. De zoon is met ingang van 1 juli 2008 medebestuurder van de BV en in die hoedanigheid zelfstandig bevoegd om de BV te vertegenwoordigen. Belanghebbende 2 is met ingang van 1 april 1997 gezamenlijk met de andere bestuurders bevoegd om de BV te vertegenwoordigen.
3.3.
Tot het ondernemingsvermogen van de BV behoort een woning met aanbouw, achterhuis en ondergrond, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (de bedrijfswoning). Belanghebbenden zijn, gedurende de uitoefening door hen van het agrarische bedrijf, tot 15 september 2013 woonachtig geweest in de bedrijfswoning.
3.4.
De BV heeft op 6 juli 2012 een koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , voor een bedrag van € 637.500 (het pand). Het pand is aangekocht om te gaan dienen als woning voor belanghebbenden en is op 6 november 2012 geleverd aan de BV. De BV heeft het pand in 2013 voor haar rekening laten verbouwen. Het pand is ten behoeve van belanghebbenden levensloopbestendig gemaakt en wat betreft voorzieningen en comfort op een gelijk niveau gebracht met de bedrijfswoning. De totale kosten van de verbouwing bedroegen € 373.415. De verbouwing was in september 2013 afgerond, waarna belanghebbenden in het pand zijn gaan wonen. Daartoe is met de BV op 29 augustus 2013 een huurovereenkomst gesloten, die is ingegaan op 15 september 2013. De huurprijs bedroeg € 1.000 per maand.
3.5.
De bedrijfswoning is na de verhuizing van belanghebbende door de dochter en haar echtgenoot betrokken.
3.6.
De Nederlandse tak van de BV is op 2 augustus 2014 juridisch afgesplitst en ondergebracht in [b.v. 2] (BV 2) Tot deze afsplitsing behoorde mede het pand.
3.7.
Belanghebbende 2 was van 2 augustus 2014 tot 27 september 2016 enig aandeelhouder van BV 2. Belanghebbende 2 en de dochter waren vanaf 2 augustus 2014 bestuurders van BV 2.
3.8.
BV 2 heeft het pand op 29 december 2014 verkocht aan belanghebbenden voor een bedrag van € 570.000. Het pand is op 30 december 2014 geleverd. In de akte van levering staat onder meer:
GLIJCLAUSULE
Indien de administratie van de Belastingdienst, dan wel bij geschil de rechter in belastingzaken, al dan niet in hoogste instanties, in onderhavige akte belastbare bepalingen aanwezig achten, welke niet door partijen zijn gewild, dan zal voor deze regeling een zodanige regeling in de plaats treden welke deze bepalingen niet bevat.
De overige bepalingen van deze akte blijven alsdan onverminderd van kracht tussen partijen.”
3.9.
Belanghebbende 2 heeft op 27 september 2016 de aandelen in BV 2 overgedragen aan de dochter, waardoor zij enig aandeelhouder is geworden.
3.10.
Bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen heeft de inspecteur de in 3.4 bedoelde verbouwingskosten van € 373.415 bij belanghebbenden ieder voor de helft, dus telkens voor € 186.707 als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen.
3.11.
Op 14 maart 2023 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, in een procedure over de aan BV 2 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2014, beslist dat de aankoop en verbouwing van het pand louter zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoefte van haar aandeelhouder, zodat de afschrijvingskosten en het boekverlies van het pand terecht niet in aftrek zijn toegelaten. [1]

Motivering

Vooraf
4. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag aan belanghebbende 2 is tevens het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gecorrigeerd. Deze correctie is niet in geschil.
Heeft een uitdeling van de BV aan belanghebbenden plaatsgevonden doordat de BV de verbouwing van het pand voor haar rekening heeft genomen?
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BV ten tijde van een eventuele uitdeling beschikte over voldoende winstreserves om een uitdeling tot een bedrag van € 373.415 te laten plaatsvinden.
4.1.1.
Belanghebbenden stellen dat het in het belang van de BV was dat zij verhuisden zodat de dochter en haar man in de bedrijfswoning konden gaan wonen om het benodigde intensieve toezicht op (met name) het (jong)vee te kunnen uitoefenen, omdat belanghebbende 2 dit gezien zijn leeftijd niet meer kon. Belanghebbenden voeren daarbij aan dat zij alleen bereid waren om te verhuizen als de BV voor hen een woning regelde die, wat betreft voorzieningen en comfort, gelijkwaardig was aan de bedrijfswoning.
4.1.2.
De inspecteur voert aan dat geen enkele redelijk handelende onafhankelijke derde (vennootschap) eenzelfde beslissing (aankoop en verbouwing van het pand) zou hebben genomen om hetzelfde resultaat (ervoor zorgen dat alle werkzaamheden in het bedrijf kunnen worden verricht) te bereiken.
4.1.3.
De rechtbank overweegt dat op de inspecteur de last rust om aannemelijk te maken dat de BV de uitgaven van de verbouwing van het pand uitsluitend heeft gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende 2 als aandeelhouder. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur in zijn bewijslast geslaagd. In een zakelijke verhouding zou de BV het pand – dat in 2012 voor € 637.500 is gekocht – niet hebben verbouwd voor een bedrag van € 373.415, om het vervolgens te gaan verhuren voor een bedrag van € 1.000 per maand. Het pand is gekocht zodat belanghebbenden daarin konden gaan wonen, het pand is voor een fors bedrag verbouwd om aan de wensen en behoeften van belanghebbenden te voldoen en belanghebbende 2 was als enig aandeelhouder en bestuurder van de BV bevoegd om over de aankoop en verbouwing van het pand te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank is het pand verbouwd vanwege de wens van belanghebbende 2 ter bevrediging van zijn persoonlijke behoeften in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en niet vanuit een zakelijk belang van de BV, waardoor sprake is van een dubbele bevoordelingsbedoeling en een verkapte winstuitdeling. [2]
Ter zitting hebben belanghebbenden nog aangevoerd dat een huurprijs van € 1.000 per maand zakelijk kan zijn en zij hebben er daarbij op gewezen dat BV 2 momenteel een boerderij met een stuk grond verhuurt voor € 1.000 per maand. De rechtbank volgt deze redenering niet omdat het pand een woonhuis is en geen boerderij en dergelijke objecten (wat betreft gebruikelijke huurprijzen) onvoldoende vergelijkbaar zijn.
Is het voordeel uit aanmerkelijk belang in 2013 belast?
4.2.
Belanghebbenden stellen dat de verbouwing in 2013 heeft plaatsgevonden, dat het pand toen nog in eigendom was van de BV en dat de BV in 2013 niet de intentie had om het pand aan belanghebbenden te verkopen. Zij wijzen er daarbij op dat de correctie in de vennootschapsbelasting heeft plaatsgevonden in het jaar 2014.
4.2.1.
De inspecteur voert aan dat de verbouwing in 2013 heeft plaatsgevonden, dat de kosten daarvan volledig in 2013 gemaakt zijn en dat belanghebbenden het pand in 2013 hebben betrokken en dat dit meebrengt dat de uitdeling in 2013 heeft plaatsgevonden.
4.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitdeling in 2013 plaatsgevonden. Zoals overwogen in 4.1.3, wordt de uitdeling gevormd door de verbouwing van het pand voor een bedrag van € 373.415 die uitsluitend is gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende 2 in zijn hoedanigheid van aandeelhouder. De daarop volgende verhuur kan ook niet als zakelijk worden beschouwd aangezien een huur voor een bedrag van € 1.000 per maand niet in redelijke verhouding staat tot de totale investering van ruim € 1.000.000. De voor de uitdeling relevante feiten en omstandigheden hebben dus alle in 2013 plaatsgevonden.
Brengt de glijclausule in de akte van levering van het pand mee dat belanghebbenden geen voordeel uit aanmerkelijk belang hebben genoten?
4.3.
Belanghebbenden stellen dat de in 3.8 weergegeven glijclausule meebrengt dat de verkoop van het pand (waaronder de overeengekomen verkoopprijs na de verbouwing) zodanig moet worden aangepast dat geen sprake is van een uitdeling aan belanghebbenden.
4.3.1.
De inspecteur voert aan dat de glijclausule betrekking heeft op de bepalingen in de akte van levering van het pand, terwijl het belastbare feit de verbouwing van het pand is (en niet de verkoop en levering daarvan).
4.3.2.
De rechtbank stelt voorop dat een glijclausule niet eerder in werking treedt dan in het jaar waarin de in de clausule genoemde toekomstige onzekere gebeurtenis is vervuld. Indien de glijclausule al zou meebrengen dat de akte van levering moet worden gewijzigd in die zin dat de uitdeling die in 2013 heeft plaatsgevonden ongedaan wordt gemaakt, dan gebeurt dat pas in het jaar waarin onherroepelijk komt vast te staan dat bedoelde uitdeling heeft plaatsgevonden (dus op zijn vroegst in het jaar 2024). De (fiscale) gevolgen van een wijziging in de akte van levering kunnen fiscaal pas in aanmerking worden genomen in het jaar waarin die wijziging wordt doorgevoerd. De in 3.8 weergegeven glijclausule brengt alleen al om die reden niet mee dat in 2013 geen sprake is geweest van een uitdeling aan belanghebbenden.
Zijn de belastingrentebeschikkingen tot juiste bedragen gegeven?
4.4.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbenden krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2024 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op rechtspaak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Hoge Raad 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6282.