ECLI:NL:RBZWB:2024:7158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32707
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in de zaak, waarin eiser, een Syrische nationaliteit heeft, zijn asielaanvraag indiende op 13 april 2024. De aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag, gebaseerd op de Dublinverordening. Eiser heeft op 20 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 augustus 2024, waarin verweerder oordeelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser voerde aan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat de opvangomstandigheden daar onmenselijk zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Bulgarije aan zijn verplichtingen voldoet.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en biedt informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32707

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser op 20 augustus 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser op diezelfde datum de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiser geeft aan dat hij de Syrische nationaliteit heeft en is geboren op [datum] 2002. Hij heeft op 13 april 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit onderzoek in Eurodac [3] is gebleken dat eiser op 4 oktober 2023 in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Bulgarije verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Op 10 mei 2024 hebben de Bulgaarse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Er zijn concrete aanwijzingen dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Daarbij stelt eiser dat er in Bulgarije geen garantie is op opvang en voedsel vanwege de beperkte capaciteit van opvangplekken. Tijdens zijn verblijf in Bulgarije heeft eiser in detentie twintig dagen op de grond moeten slapen. In de open opvang was voor hem ook geen matras beschikbaar. Bovendien waren de omstandigheden onmenselijk en onhygiënisch, waardoor er overlast was van ongedierte. Ook zegt eiser tijdens zijn detentie te zijn mishandeld door bewakers. Eiser meent dat, vanwege de slechte omstandigheden in de opvang in Bulgarije, Nederland de asielaanvraag onverplicht aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Niet in geschil is dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan in Bulgarije. Daarmee is er een grondslag voor overdracht aan Bulgarije. Het uitgangspunt is het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat wat betreft Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Daartoe moet eiser aannemelijk maken dat in Bulgarije sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen in de zin van het arrest Jawo [4] . Dat houdt in dat, als er tekortkomingen zijn, die tekortkomingen structureel moeten zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken.
8. Eiser maakt niet met concrete aanwijzingen aannemelijk dat er in Bulgarije structurele tekortkomingen die zijn die zo zwaarwegend zijn dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser wijst op de meest recente landenrapportage van AIDA over 2023 (van 11 april 2024). Uit die rapportage volgt weliswaar dat in Bulgarije sprake is van problemen in de opvangcentra met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne en het eten, maar die problemen zijn niet zodanig dat de bijzonder hoge drempel van het arrest Jawo wordt gehaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 19 augustus 2024 [5] bevestigd dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft de Afdeling in deze uitspraak het AIDA-rapport waarnaar eiser verwijst betrokken. Ook is de Afdeling uitdrukkelijk ingegaan op de opvangvoorzieningen in Bulgarije. De door eiser beschikbaar gestelde informatie is niet anders of recenter dan de informatie waarover de Afdeling in de meest recente uitspraak beschikte. Daarin ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen.
9. Ook eisers persoonlijke situatie en zijn ervaringen in Bulgarije leiden niet tot een ander oordeel. Eisers verklaring dat hij op de grond moest slapen en werd mishandeld door bewakers is niettemin een onwenselijke behandeling. De rechtbank miskent de ernst hiervan niet. Deze ervaringen van eiser zijn echter niet van belang bij de beoordeling van de overdracht in het kader van de Dublinprocedure. Het gaat om de situatie die eiser te verwachten heeft na de overdracht aan Bulgarije. [6] Eisers ervaringen zijn opgedaan in detentie, nadat hij Bulgarije in eerste instantie (op illegale wijze) had betreden. Eiser zal nu gereguleerd worden overgedragen en daarmee in een andere situatie terechtkomen. Met het expliciete claimakkoord hebben de Bulgaarse autoriteiten immers toegezegd de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Zij zijn daarbij gebonden aan de geldende Europese asielrichtlijnen. Indien eiser meent dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, dan kan hij daarover bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten klagen.
10. Eisers verklaring dat voor hem, eenmaal in de open opvang, geen matras beschikbaar was, leidt evenmin tot een ander oordeel. Verweerder heeft deze omstandigheid reeds betrokken in het bestreden besluit. De rechtbank volgt verweerder dat eisers ervaringen met de opvang in Bulgarije beperkt zijn: eiser heeft slechts twee dagen in de opvang verbleven. Enkel uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat sprake is van structurele tekortkomingen. Eiser had kunnen en moeten klagen bij de Bulgaarse autoriteiten als hij gebreken ervaart in de opvangvoorzieningen. Ook op dit punt geldt dat eiser in een andere situatie terecht zal komen, aangezien hij in het kader van de Dublinprocedure gereguleerd zal worden overgedragen.
10. De beroepsgrond van eiser, dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
12. Als een lidstaat op grond van de criteria van de Dublinverordening niet verplicht is een asielaanvraag in behandeling te nemen, dan kan die lidstaat op grond van artikel 17 van de Dublinverordening een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. Verweerder mag zelf bepalen wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. In het beleid van verweerder [7] staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, onder meer in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen.
13. De slechte omstandigheden in de opvang en de eerdere ervaringen van eiser in Bulgarije heeft verweerder al betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder hoefde daarom deze ervaringen niet opnieuw te beoordelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024. [8] Voor het overige voert eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden aan die maken dat de overdracht aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Eurodac is een centrale database met vingerafdrukken van asielzoekers en personen die illegaal de buitengrenzen van het Schengengebied hebben overschreden.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.ECLI:NL:RVS:2024:3349. Zie ook o.a. Afdeling 22 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2977), 11 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2854), 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647), 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
6.Zie HvJ EU van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
7.paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.