ECLI:NL:RBZWB:2024:7233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 22/4225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda behandeld. Het beroep betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 31 augustus 2022 is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, maar heeft de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd. Hierdoor is de heffingsambtenaar feitelijk volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van de belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende geen processueel belang heeft bij het instellen van beroep, aangezien de naheffingsaanslag al is vernietigd. Zelfs als het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, zou het corrigeren van het dictum niet in het belang van de belanghebbende zijn.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing van de rechtbank is dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 augustus 2022. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar weliswaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, maar heeft de naheffingsaanslag wel (ambtshalve) vernietigd. De heffingsambtenaar is daarmee – feitelijk – volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende.
3. Belanghebbende kan niet in een betere positie komen door beroep in te stellen en heeft dan ook geen processueel belang bij deze procedure. Ook als het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk zou zijn verklaard, dan nog valt niet in te zien hoe het corrigeren van het dictum in het belang van belanghebbende kan zijn. [1] De naheffingsaanslag is immers al ambtshalve vernietigd door de heffingsambtenaar. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
4. Gelet op het feit dat de heffingsambtenaar reeds voor het instellen van beroep aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 25 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033.