ECLI:NL:RBZWB:2024:7235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/1105
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De heffingsambtenaar had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Tevens was de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd, omdat de belanghebbende wel parkeerbelasting had voldaan, maar dit was gebeurd op een verkeerd ingevoerd kenteken.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belanghebbende was tijdens de bezwaarprocedure niet gewezen op de termijnoverschrijding en had niet de kans gekregen om zich hierover uit te laten. Ondanks dat de naheffingsaanslag al was vernietigd, verzocht de belanghebbende om vernietiging van de uitspraak op bezwaar en om een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert echter dat de vernietiging van de uitspraak op bezwaar niet noodzakelijk is, omdat de belangen van de belanghebbende niet gediend zijn met een correctie van het dictum. De naheffingsaanslag was immers al vernietigd door de heffingsambtenaar, en er was geen aanleiding voor een kostenvergoeding, aangezien de naheffingsaanslag was opgelegd door de fout van de belanghebbende zelf.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: ing. [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 januari 2023. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. Tevens is de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd omdat er wel parkeerbelasting was voldaan op een door belanghebbende verkeerd ingevoerd kenteken. De heffingsambtenaar heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen omdat het opleggen van de naheffingsaanslag niet te wijten was aan het bestuursorgaan, maar aan belanghebbende zelf.
3. Belanghebbende is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring. Belanghebbende is tijdens de bezwaarprocedure niet gewezen op de termijnoverschrijding en is ook niet in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. Ondanks dat de naheffingsaanslag reeds is vernietigd, verzoekt belanghebbende om vernietiging van de naheffingsaanslag en om een proceskostenvergoeding.
4. De heffingsambtenaar voert in zijn verweerschrift aan dat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de termijnoverschrijding en dit had wel gemoeten. De heffingsambtenaar is van mening dat belanghebbende hierdoor echter niet in haar belangen is geschaad. Belanghebbende is gehoord in de bezwaarfase en ook als het bezwaar ontvankelijk zou zijn, had de inhoudelijke behandeling niet tot een betere uitkomst kunnen leiden voor belanghebbende.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vernietiging van de uitspraak op bezwaar is echter slechts aangewezen indien de belangen van belanghebbende daarmee kunnen worden gediend. [1] In dit geval valt niet in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van belanghebbende kan dienen. De naheffingsaanslag is immers ambtshalve vernietigd door de heffingsambtenaar en daarmee is – feitelijk – volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende. Verder maakt het voor de kostenvergoeding niet uit of het bezwaar niet-ontvankelijk of gegrond was verklaard. In beide gevallen bestond geen aanleiding voor een kostenvergoeding, omdat geen sprake was van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De naheffingsaanslag is immers opgelegd doordat belanghebbende zelf het verkeerde kenteken heeft ingevoerd.
6. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond. Gelet op het feit dat de heffingsambtenaar reeds voor het instellen van beroep aan de bezwaren is tegemoetgekomen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 25 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033.