ECLI:NL:RBZWB:2024:7236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 22/5130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in belastingzaak na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het verzoek van de belanghebbende om een proceskostenvergoeding beoordeeld. De belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, maar trok dit beroep in nadat de heffingsambtenaar het besluit had herzien. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft aangegeven akkoord te gaan met de vergoeding van de gemaakte proceskosten, het griffierecht en de wettelijke rente daarover.

De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe, aangezien de heffingsambtenaar geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vergoeding. De rechtbank berekent de vergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij voor de rechtsbijstand door de gemachtigde een vast bedrag per proceshandeling wordt gehanteerd. De totale vergoeding voor de belanghebbende bedraagt € 749,50, en de heffingsambtenaar is verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Daarnaast heeft de belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, wat door de rechtbank wordt gehonoreerd. De rechtbank beslist dat de wettelijke rente gaat lopen indien de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet binnen vier weken na de uitspraak aan de belanghebbende wordt uitbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 26 september 2022. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de heffingsambtenaar het besluit heeft herzien.
1.1.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat hij akkoord gaat met het vergoeden van de gemaakte proceskosten, het door belanghebbende betaalde griffierecht en de wettelijke rente daarover.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsprocedure. De heffingsambtenaar heeft aangegeven akkoord te zijn met het vergoeden hiervan. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te beslissen en wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
Welk bedrag aan proceskosten moet de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoeden?
3. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een beroepschrift ingediend. De rechtbank past een wegingsfactor van 0,5 toe. Het gaat om een naheffingsaanslag parkeerbelasting met een (voor die zaken) gemiddeld belang en complexiteit. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 749,50.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
4. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [2] Belanghebbende moet zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar wenden.
Wanneer heeft belanghebbende recht op vergoeding van wettelijke rente?
5. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt niet alleen ter zake van het griffierecht, maar ook in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 749,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 25 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
3.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.