In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op 1 januari 2021 en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd. De rechtbank constateert dat partijen op 13 april 2023 overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de woning, die nu is vastgesteld op € 320.000. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de WOZ-waarde en de aanslag OZB dienovereenkomstig.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of de belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding, ondanks dat de gemachtigde op ‘no cure no pay’-basis heeft gewerkt. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten bedraagt € 2.498,26.
Tot slot wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.