Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
- Klasse 1: Groepsmaatschappijen;
- Klasse 2: [belanghebbende 1] ;
- Klasse 3: Belastingdienst ter zake loonheffingen;
- Klasse 4: Concurrente schuldeisers;
- Klasse 5: Verhuurders met toekomstige schadevergoedingsvorderingen (huurschade).
- Elke schuldeiser krijgt haar minimale positie die hij ook zou ontvangen bij een faillissement van [verzoekster] ;
- De groepsmaatschappijen (klasse 1) krijgen over het gedeelte waar zij geen uitkering over zouden ontvangen bij een faillissement van [verzoekster] een uitkering (non-cash) van 20% op hun vorderingen;
- [belanghebbende 1] (Klasse 2) blijft voor het gedeelte van haar vordering dat gedekt is door haar zekerheidsrechten, 100% als financier/schuldeiser aan [verzoekster] verbonden;
- [belanghebbende 1] (Klasse 2) blijft over het gedeelte van haar vordering dat niet gedekt is door haar zekerheden, voor 20% als financier/schuldeiser aan [verzoekster] verbonden;
- De Ontvanger van de Belastingdienst (Klasse 3) krijgt over het gedeelte waar hij geen uitkering over zou ontvangen bij een faillissement van [verzoekster] een uitkering van 20% op zijn vorderingen ter zake loonheffingen;
- Elke concurrente schuldeiser (Klasse 4) krijgt over het gedeelte waar hij geen uitkering over zou ontvangen bij een faillissement van [verzoekster] een uitkering van 20%;
- Elke verhuurder met een toekomstige schadevergoedingsvordering (Klasse 5) krijgt over het gedeelte waar hij geen uitkering over zou ontvangen bij een faillissement van [verzoekster] een uitkering van 10%;
- De btw-schuld van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting, inclusief de verschuldigde btw op de voet van artikel 29 lid 7 Wet OB, wordt niet in het akkoord betrokken;
- De aandeelhouder [B.V. 3] blijft (als verschaffer van eigen vermogen) buiten het akkoord. De aandeelhouder/de [groep] stelt middelen aan [verzoekster] ter beschikking zodat de contante betalingen onder het akkoord voldaan kunnen worden.
3.Het aspectenverzoek
4.De zienswijzen
5.De beoordeling
Artikel 1. Non-regres
Partijen spreken bij dezen af dat hen nimmer onderlinge verhaalsrechten als gevolg van de voldoening van hoofdelijke verbintenissen aan bancaire instellingen toekomen. Partijen spreken af dat dergelijke onderlinge verhaalsrechten niet bestaan en ook nimmer zullen ontstaan; ook niet ten tijde van een concernontvlechting/uitvaring, Onder ‘onderlinge verhaalsrechten’ worden begrepen regresrechten en subrogatierechten, alsmede vorderingen die daaruit voortvloeien of daarmee verband houden en vorderingen die mochten bestaan of ontstaan als gevolg van de in de considerans overwogen omstandigheden.
Voor zover nog nodig voor het bereiken van het in de considerans omschreven doel van deze overeenkomst, doen partijen bij dezen nog jegens de andere bij deze overeenkomst betrokken (of later toetredende) partijen uitdrukkelijk afstand van alle bestaande en toekomstige onderlinge verhaalsrechten die het gevolg zouden kunnen zijn van de voldoening van hoofdelijke verbintenissen aan bancaire instellingen.’
Megapool-arrest van de Hoge Raad. [2] Daarnaast wijst zij er op dat onder de WHOA bij de berekening van de vereffeningswaarde rekening moet worden gehouden met het effect van bijvoorbeeld een vordering uit bestuurdersaansprakelijkheid. [3] Dat geldt volgens [belanghebbende 1] op dezelfde wijze voor een vordering van de curator tot terzijdestelling van de non-regresovereenkomst.
Megapool-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat een beding dat het recht op prestatie enkel en alleen doet vervallen vanwege het in staat van faillissement raken van de schuldeiser of een daarop gebaseerde opzegging, afhankelijk van de omstandigheden van het geval nietig kan zijn wegens strijd met artikel 20 Fw. Die situatie doet zich hier niet voor. De non-regresovereenkomst is niet afhankelijk gesteld van het faillissement van een van de groepsvennootschappen, maar geldt voor alle gevallen waarin een mogelijke regresvordering als gevolg van de voldoening van hoofdelijke verbintenissen aan bancaire instellingen – zonder deze overeenkomst – zou kunnen ontstaan. Op zichzelf is het standpunt van [belanghebbende 1] – neergelegd in de overgelegde e-mail – juist, dat vorderingen waarvan het bestaan onzeker is, kunnen worden gewaardeerd en daarmee onderdeel kunnen zijn van de liquidatiewaarde. Echter, in dit geval is zodanig onaannemelijk dat een dergelijke vordering in faillissement bestaat dat [verzoekster] niet gehouden is die vordering te betrekken in de berekening van de liquidatiewaarde.
De (concurrente) schadevordering die de wederpartij mogelijk toekomt na de eenzijdige tussentijdse opzegging van de overeenkomst, kan de schuldenaar betrekken in het akkoord.’ [7]
- Basisbedrag:Negen maal de huidige maandhuur exclusief btw.
- Correctiebedrag:5% van de maandhuur exclusief btw, vermenigvuldigd met de resterende looptijd van de huurovereenkomst na aftrek van 12 maanden [10] (vanaf de datum van homologatie).
Totaalbedrag:De som van het basisbedrag en het correctiebedrag.
Basisbedrag:Negen maal de huidige maandhuur exclusief btw.
Correctiebedrag:5% van de maandhuur exclusief btw, vermenigvuldigd met de resterende looptijd van de huurovereenkomst na aftrek van 12 maanden [11] (vanaf de datum van homologatie).
Totaalbedrag:De som van het basisbedrag en het correctiebedrag.