ECLI:NL:RBZWB:2024:7843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
BRE 24/2939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag vennootschapsbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit het Verenigd Koninkrijk, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een aanslag vennootschapsbelasting behandeld. De aanslag betreft het boekjaar van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. Belanghebbende betwist de ontvangst van de uitspraak op bezwaar, maar de rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tijdig is ingediend, waardoor de vraag van de ontvangst van de uitspraak op bezwaar niet relevant is. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend, en de rechtbank bevestigt deze beslissing. De rechtbank wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende is om ervoor te zorgen dat aan fiscale verplichtingen wordt voldaan, ook in het geval van gezondheidsproblemen van de administrateur. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] (Verenigd Koninkrijk), belanghebbende

(gemachtigde: [naam]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 januari 2024. Het beroep ziet op de aanslag vennootschapsbelasting over het boekjaar 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 met [aanslagnummer].V.76.0412, alsmede de gelijktijdig bij beschikkingen opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Vooraf

2. Belanghebbende betwist de ontvangst van de uitspraak op bezwaar op de dagtekening daarvan. Pas nadat haar accountant verschillende brieven bij de belastingdienst heeft opgevraagd, werd zij bekend met de uitspraak op bezwaar. Gelet op het feit dat het beroepschrift is ontvangen binnen de termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, [1] ziet de rechtbank aanleiding hieraan voorbij te gaan. Het beroep is immers in beide gevallen tijdig ingesteld. Hierdoor kan in het midden blijven wanneer de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [3] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4]
4.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
5. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 20 juni 2020 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 1 augustus 2020.
5.1.
Op 7 december 2023 heeft de inspecteur een aangifte vennootschapsbelasting voor het onderhavige boekjaar ontvangen. In overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 1990 [6] heeft de inspecteur deze aangifte aangemerkt als bezwaarschrift. De aangifte – en dus het bezwaar – is echter ruim na afloop van de bezwaartermijn ingediend. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5.2.
Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. De reden voor het niet-tijdig indienen van de aangifte en, naar de rechtbank begrijpt, ook van het niet tijdig maken van bezwaar tegen de aanslag is gelegen in gezondheidsproblemen van de administrateur, die zich gedurende de periode van 2018 tot en met 2021 hebben voorgedaan. Hierdoor was de administrateur langdurig niet in staat zijn werkzaamheden uit te voeren. In 2022 heeft belanghebbende een nieuwe administrateur benaderd, maar deze had enige tijd nodig om zich in te werken.
5.3.
Het voorgaande vormt echter geen verontschuldiging voor dit verzuim. Indien de administrateur door gezondheidsproblemen langdurig niet in staat is om zijn werkzaamheden uit te voeren, behoort het tot de verantwoordelijkheid van belanghebbende om adequate maatregelen te treffen zodat aan haar fiscale verplichtingen worden voldaan en haar fiscale belangen worden behartigd. Zo nodig had belanghebbende eerder (rechtskundige) bijstand kunnen zoeken of (tijdelijke) vervanging voor de administrateur kunnen regelen. Belanghebbende heeft dit nagelaten, wat voor haar rekening en risico komt. Pas circa 3,5 jaar nadat de aanslag is vastgesteld, heeft belanghebbende via de aangifte kenbaar gemaakt dat de aanslag volgens haar te hoog is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende worden verweten dat niet op een eerder moment bezwaar is gemaakt tegen de aanslag.
Zijn er nog andere omstandigheden die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg staan?
5.4.
Belanghebbende heeft geklaagd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard zonder dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar is namelijk naar de administrateur gestuurd en zij heeft die niet ontvangen. Echter, ook als die klacht terecht zou zijn, dan nog kan dat niet afdoen aan de conclusie dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. [7] Dit leidt dus niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van I. Ben Avi, griffier, op 8 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 22j van de AWR.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
6.Hoge Raad 10 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4196.
7.Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595.