ECLI:NL:RBZWB:2024:7887
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en niet-ontvankelijkverklaring bezwaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 2 november 2022 was gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat de heffingsambtenaar reeds aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag ambtshalve te vernietigen. Dit gebeurde omdat de belanghebbende een verkeerd kenteken had ingevoerd, terwijl er wel parkeerbelasting was voldaan.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De belanghebbende is het hier niet mee eens, omdat zij niet op de termijnoverschrijding is gewezen en niet in de gelegenheid is gesteld om zich hierover uit te laten. De heffingsambtenaar erkent dat dit niet correct is, maar stelt dat de belangen van de belanghebbende niet zijn geschaad, omdat de inhoudelijke behandeling van het bezwaar niet tot een andere uitkomst had geleid.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar onterecht was, maar dat vernietiging van de uitspraak op bezwaar alleen gerechtvaardigd is als dit de belangen van de belanghebbende dient. Aangezien de naheffingsaanslag al was vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de heffingsambtenaar reeds voor het instellen van beroep aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen.