ECLI:NL:RBZWB:2024:8
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Hindriks
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het opleggen van een onderzoek naar rijgeschiktheid en schorsing van het rijbewijs
Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van het CBR om een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen en zijn rijbewijs te schorsen. Dit besluit volgde op een melding van de Officier van Justitie, die op 24 april 2023 het vermoeden uitsprak dat eiser niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte, na een incident op 13 april 2023 waarbij eiser onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een raadsman en het CBR vertegenwoordigd was door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht het onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd, gebaseerd op de bevindingen in de processen-verbaal van de verbalisant. Eiser betwistte de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de processen-verbaal te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het CBR op basis van de vastgestelde feiten het vermoeden van ongeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig mocht baseren. Eiser voerde aan dat de schorsing van zijn rijbewijs onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het CBR het juiste besluit heeft genomen en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.