ECLI:NL:RBZWB:2024:8

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3831
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het opleggen van een onderzoek naar rijgeschiktheid en schorsing van het rijbewijs

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van het CBR om een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen en zijn rijbewijs te schorsen. Dit besluit volgde op een melding van de Officier van Justitie, die op 24 april 2023 het vermoeden uitsprak dat eiser niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte, na een incident op 13 april 2023 waarbij eiser onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een raadsman en het CBR vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR terecht het onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd, gebaseerd op de bevindingen in de processen-verbaal van de verbalisant. Eiser betwistte de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de processen-verbaal te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het CBR op basis van de vastgestelde feiten het vermoeden van ongeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig mocht baseren. Eiser voerde aan dat de schorsing van zijn rijbewijs onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het CBR het juiste besluit heeft genomen en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3831 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en het schorsen van zijn rijbewijs.
1.2
Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.3
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [naam 1] , en namens het CBR [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser heeft opgelegd en zijn rijbewijs heeft geschorst. Zij doet dat met name aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
De Officier van Justitie heeft op 24 april 2023 aan het CBR mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Dat vermoeden baseert de Officier van Justitie op de constatering dat eiser op 13 april 2023 onder invloed van alcohol heeft gereden, waarbij uit een ademanalyse een alcoholgehalte van 1160 µg/l bleek.
4.2
Het CBR heeft met het besluit van 8 mei 2023 een onderzoek opgelegd in de vorm van een onderzoek naar het alcoholgebruik van eiser. Ook is met dat besluit zijn rijbewijs geschorst.
4.3
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 12 mei 2023.
4.4
Het CBR heeft met het bestreden besluit het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Vermoeden van ongeschiktheid
5.1
Eiser heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is dat hij onder invloed van alcohol een motorrijtuig heeft bestuurd. De Officier van Justitie heeft bevestigd dat er onvoldoende bewijs is en heeft de strafzaak geseponeerd. Bovendien is het onjuist dat eiser op de trambaan heeft gereden, hij stond namelijk geparkeerd naast de weg. Het CBR heeft dus ten onrechte de processen-verbaal ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
5.2
Het CBR heeft gesteld dat zij de processen-verbaal ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit. Het is niet van belang dat de strafrechtelijke procedure is geseponeerd. Uit de processen-verbaal volgt dat eiser een voertuig heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was. Het CBR is van mening dat zij hieruit het vermoeden mocht afleiden dat eiser ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig.
5.3
De bevoegdheid tot het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid en het schorsen van het rijbewijs ontleent het CBR aan de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: Regeling).
5.4
Het CBR heeft het vermoeden van ongeschiktheid gebaseerd op de processen-verbaal, die zijn ondertekend en opgemaakt op ambtsbelofte. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna:Afdeling) [1] mag het CBR, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.5
In het proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2023 heeft de verbalisant die dit proces-verbaal op ambtsbelofte heeft opgemaakt, opgenomen dat hij op 13 april 2023, omstreeks 21:50 uur, op de Spinozaweg in Rotterdam reed. Hij zag op de kruising van de Molenvliet en Spinozaweg een voertuig stilstaan op de trambaan. Hij zag daarachter een dienstvoertuig van de Rotterdamse Elektrische Tram (hierna: RET) geparkeerd staan met oranje zwaailichten aan. De medewerkers van de RET hebben aan de verbalisant verklaard dat een auto voor hen links wilde afslaan, maar vervolgens op de trambaan stil is gaan staan. De bestuurder zat alleen in het voertuig en medewerkers van de RET hebben de bestuurder aangesproken. Toen de verbalisant ter plaatse kwam, heeft hij de bestuurder geïdentificeerd en dit bleek eiser te zijn. Eiser praatte met dubbele tong en de verbalisant rook een lichte alcohollucht. Bij verdenking van rijden onder invloed kan een verbalisant een voorlopig alcoholonderzoek op straat uitvoeren. Dit wordt ook wel een blaastest genoemd. De verbalisant heeft een blaastest uitgevoerd en eiser blies hierbij G/F. De verbalisant heeft eiser vervolgens aangehouden wegens verdenking van rijden onder invloed. Dit betekent in dit geval dat de verbalisant eiser heeft meegenomen naar het politiebureau. Op het politiebureau is een ademonderzoek uitgevoerd. De uitslag van dit onderzoek bedroeg 1160 µg/l. Eiser heeft in het verhoor verklaard dat hij bij Feyenoord 4 of 5 glazen bier op had.
5.6
Eiser heeft tijdens de zitting weliswaar betwist dat hij onder invloed van alcohol heeft gereden, maar de rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de inhoud van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. Dat geldt allereerst voor de daarin verwoorde verklaring van de medewerkers van de RET dat eiser met zijn auto voor de tram reed voordat hij linksaf sloeg en op de trambaan stil ging staan. Ook betrekt de rechtbank dat eiser op zitting tegenstrijdig heeft verklaard. Zo verklaarde hij eerst dat hij, komend van het voetbalstadion, net in zijn auto wilde stappen toen hij werd aangesproken door de verbalisant. Later tijdens de zitting heeft hij echter verklaard dat hij op aanwijzing van de medewerkers van de RET in zijn auto is gaan wachten op de verbalisant en hij tien tot twintig minuten in zijn auto zat toen hij werd aangesproken door de verbalisant. Die verklaringen zijn enerzijds tegenstrijdig; anderzijds bevestigt de tweede verklaring van eiser juist de bevindingen van de verbalisant. De rechtbank is daarom van oordeel dat het CBR mocht uitgaan van de feiten in de processen-verbaal, nu deze feiten met voldoende mate van zekerheid vaststaan. Dat de Officier van Justitie de strafzaak van eiser vanwege het ontbreken van voldoende bewijs heeft geseponeerd, maakt dit niet anders. Voor een strafrechtelijke veroordeling is namelijk nodig dat wettig en overtuigend is bewezen dat eiser het strafbare feit heeft gepleegd. Dit betekent niet dat de Officier van Justitie heeft vastgesteld dat de feiten in het proces-verbaal niet kloppen.
5.7
Het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid is een bestuurlijke maatregel ter bevordering van de verkeersveiligheid. Om deze bestuurlijke maatregel op te leggen is enkel nodig dat er een vermoeden bestaat dat eiser ongeschikt is voor het besturen van een voertuig. Nu met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat eiser onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd, kon het CBR daarop het vermoeden baseren dat eiser ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig.
Evenredigheid
6.1
Vanwege het hiervoor beschreven vermoeden moest het CBR aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opleggen. [2] Ook moest het CBR de geldigheid van het rijbewijs van eiser schorsen. [3] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat de WVW en de Regeling aan het CBR geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Wel kan de rechter, maar alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven. Dan moet het gaan om een situatie waarin de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken.
6.2
Eiser is van mening dat het bestreden besluit onevenredig voor hem uitpakt. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn leven terug aan het oppakken is na een periode waarin hij heeft gekampt met angstklachten. Het is voor hem van belang dat hij naar zijn avondcursus en naar zijn vrijwilligerswerk kan en dat hij andere activiteiten buitenhuis kan ondernemen. Daarnaast moet hij regelmatig familieleden naar het ziekenhuis brengen en bezoeken. Momenteel is hij afhankelijk van familieleden om vervoerd te worden.
6.3
Het CBR heeft aangevoerd dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. Er is geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval waarom de Regeling buiten toepassing gelaten zou moeten worden.
6.4
De rechtbank ziet dat het bestreden besluit ingrijpt in het leven van eiser. De lat voor het buiten toepassing laten van de Regeling ligt echter erg hoog. Hiervan is enkel in zeer uitzonderlijke gevallen sprake. In de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitpakken voor eiser. De situatie van eiser wijkt namelijk onvoldoende af van die van andere personen van wie het rijbewijs is geschorst en die voor verschillende activiteiten afhankelijk zijn van hun rijbewijs. Het CBR daarbij terecht aangevoerd dat het algemeen belang van de verkeersveiligheid moet prevaleren boven het belang van eiser om in afwachting van de uitkomst van het onderzoek met een motorrijtuig te mogen blijven deelnemen aan het verkeer.

Conclusie en gevolgen

7 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser heeft opgelegd en zijn rijbewijs heeft geschorst. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 2 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 130 van de WVW
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels gesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie het vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
[…]
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(..)
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling)
Artikel 5, aanhef en onder j, van de Regeling
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
(…)
bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰.
Artikel 6 van de Regeling
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling
Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1519.
2.Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b van de WVW, gelezen in verbinding met artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling.
3.Artikel 6, gelezen in verbinding met artikel 5, aanhef en onder j, van de Regeling.
4.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2924