ECLI:NL:RBZWB:2024:8344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
24/4279
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor wooncomplex in Kloetinge

In deze zaak heeft de Stichting ter bescherming van de cultuurhistorische waarde Kloetinge beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, dat op 10 april 2024 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de realisatie van een wooncomplex in Kloetinge. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak op 15 november 2024 behandeld. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, die onder andere het bouwen van dertien appartementen en één grondgebonden woning betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, M3 Projectontwikkeling B.V., een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning, die is goedgekeurd door het college. De rechtbank heeft de relevante feiten en het wettelijk kader besproken, waaronder de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Omgevingswet. De rechtbank heeft ook de belanghebbendheid van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan de beroepsgronden van eiseres, behalve voor enkele specifieke punten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de vergunning terecht is verleend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

Stichting ter bescherming van de cultuurhistorische waarde Kloetinge, uit Goes, eiseres, (gemachtigde: mr. R.M. Rensing),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (het college).

Als vergunninghoudster heeft deelgenomen:
M3 Projectontwikkeling B.V.

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 10 april 2024 over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een wooncomplex in Kloetinge .
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres waren haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Daniëlse en [naam 3] . Namens vergunninghoudster was [naam 4] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Feiten

Vergunninghoudster heeft op 21 april 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een wooncomplex (dertien appartementen en één grondgebonden woning) op een perceel aan de Lewestraat 4, de Hemstraat 3 en Groenedaal 1, 3 en 5 in Kloetinge (voormalig schoolgebouw Kloetingeschool)(hierna: het perceel).
Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast.
Op 21 september 2023 heeft het college een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd.
Eiseres heeft een zienswijze kenbaar gemaakt op 19 oktober 2023.
Bij bestreden besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het afwijken van het bestemmingsplan en het maken, hebben of veranderen van een uitweg.
Eiseres heeft daar op 23 mei 2024 beroep tegen ingesteld.

2. Wettelijk kader

2.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. Het oude recht omvat ook de Crisis- en herstelwet (Chw) die op het bestreden besluit van toepassing is. [1]
2.2
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Belanghebbendheid eiseres
Ter zitting is met partijen besproken of eiseres aangemerkt kan worden als belanghebbende bij het bestreden besluit. [2] De rechtbank stelt vast dat het Verdrag van Aarhus van toepassing is op het bestreden besluit [3] en dat eiseres op grond van artikel 3:12, vijfde lid, van de Wabo een zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] blijkt dat in dergelijke gevallen niet relevant is of eiseres al dan niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
4. Tijdigheid gronden
4.1
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep konden op grond van de Chw geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. [5] De Chw schreef voor dat het beroep niet-ontvankelijk was, wanneer de beroepsgronden niet binnen de beroepstermijn werden ingediend. In dat geval werd geen hersteltermijn geboden. [6]
4.2
In het bestreden besluit is niet vermeld dat de Chw van toepassing is. [7] De beroepstermijn liep tot uiterlijk 29 mei 2024. [8] Eiseres heeft op 23 mei 2024 pro forma beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij brief van 11 juni 2024 heeft de rechtbank de gronden opgevraagd met een termijn van twee weken, dus tot uiterlijk 25 juni 2024. Eiseres heeft de gronden ingediend op 24 juni 2024.
4.3
De rechtbank stelt vast dat de gronden buiten de beroepstermijn zijn ingediend. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank het echter niet opportuun om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren omdat het pro forma beroepschrift geen gronden bevat. De rechtbank heeft eiseres immers een termijn gegeven tot uiterlijk 25 juni 2024 voor het aanvullen van de gronden. Binnen die termijn zijn de gronden aangevuld.
5. Het bestreden besluit
5.1
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een wooncomplex op het perceel.
5.2
Het college heeft toestemming verleend voor het bouwen van een bouwwerk. [9] Het ziet op het bouwen van dertien levensloopbestendige appartementen en één grondgebonden woning. Het wooncomplex heeft drie verdiepingen, een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 9,4 meter. De appartementen hebben een bruto vloeroppervlakte tussen de 99 m2 en 116,5 m2. Het wooncomplex heeft een L-vorm en grenst aan de oostzijde van de Groenedaal en de zuidzijde van de Lewestraat.
5.3
Het college heeft daarnaast toestemming verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. [10] Op het perceel is het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom Kloetinge’ van toepassing. In dat bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming ‘Maatschappelijk’ toegekend. Het gebruiken van het perceel voor wonen is niet toegestaan binnen die bestemming. Daarnaast mogen op deze gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van die bestemming. Het bouwen van woningen is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft daar toestemming voor verleend, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. Het college acht het initiatief in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
5.4
Het college heeft verder toestemming verleend voor het maken van een uitweg. [11] Daar is op grond van artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Goes (hierna: APV) een omgevingsvergunning voor vereist. Volgens het college wordt voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden.
6. Gronden
6.1
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de omgevingsvergunning voor zover die ziet op het afwijken van het bestemmingsplan. Tegen de activiteiten bouwen en het maken van een uitweg zijn geen gronden aangevoerd.
6.2
Eiseres heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten onrechte heeft verleend. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet duidelijk blijkt of en waarom ook toestemming is verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale bouwhoogte en dat het initiatief ook in strijd is met de dubbelbestemmingen: ‘Waarde – Archeologie – 1’ en ‘Waarde – Archeologie 2’. Volgens eiseres is daarnaast een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist. De ruimtelijke onderbouwing voldoet verder niet aan de eisen die artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en daaruit blijkt volgens eiseres ook niet dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het initiatief is verder een ontheffing vereist op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
7. Relativiteitsvereiste
7.1
Het college heeft aangevoerd dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een deel van de gronden die door eiseres zijn aangevoerd.
7.2
Het relativiteitsvereiste houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [12] Bij de toepassing van het relativiteitsvereiste gaat het om de beantwoording van de vraag of de ingeroepen norm strekt tot bescherming van het belang van eiseres.
7.3
Het relativiteitsvereiste staat niet aan vernietiging in de weg, wanneer een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opkomt voor algemene belangen die zij, gelet op haar statutaire doelstelling en door haar feitelijke werkzaamheden behartigt, en die geheel of ten dele samenvallen met de belangen die de norm beoogt te beschermen. [13] Eiseres komt statutair op voor het beschermen van de cultuurhistorische waarde van het dorp Kloetinge (waaronder de archeologische waarde). Daarnaast komt zij statutair op voor het behouden van in en om het dorp aanwezige groenstructuren om het landschappelijk karakter van het dorp Kloetinge te behouden en of te versterken. Wanneer die algemene belangen samenhangen met de belangen die een norm beoogt te beschermen, kan eiseres zich op die norm beroepen. Wanneer dat niet het geval is, staat het relativiteitsvereiste daaraan in de weg.
7.4
Eiseres heeft aangevoerd dat voor het initiatief een ontheffing is vereist op grond van de Wnb. Eiseres beroept zich op bepalingen uit de Wnb die strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. [14] Dit belang valt niet samen met de onder 7.3 genoemde algemene belangen die eiseres behartigt volgens haar statuten. Gelet daarop staat het relativiteitsvereiste in de weg aan deze beroepsgrond van eiseres.
7.5
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd het initiatief niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres aangevoerd dat het goed woon- en leefklimaat van omwonenden (ten aanzien van privacy, parkeren en bezonning) zal worden aangetast als gevolg van het initiatief. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat het initiatief stedenbouwkundig niet past in de omgeving. De norm van een goede ruimtelijke ordening kent vele aspecten en strekt tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen, zoals het belang van individuele appellanten bij het behoud en/of herstel van een goed leef-, woon- werk en ondernemingsklimaat. Deze norm strekt ook tot bescherming van algemene belangen, zoals het algemeen belang van het behoud van cultuurhistorische waarden. [15] Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste in de weg aan deze beroepsgrond, voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het leef- en woonklimaat van omwonenden wordt aangetast als gevolg van het initiatief. Dit belang valt niet samen met de onder 7.3 genoemde algemene belangen die eiseres behartigt volgens haar statuten. Dat het initiatief stedenbouwkundig niet past in de omgeving is wel een belang dat daarmee samenhangt.
7.6
Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank zal die beroepsgronden hierna inhoudelijk beoordelen.
8. Strijd met het bestemmingsplan
8.1
Het was op grond van de Wabo verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. [16] Bij bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo.
8.2
Eiseres heeft aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet duidelijk blijkt of ook toestemming is verleend voor het afwijken van de bouwhoogte uit het bestemmingsplan. Daarnaast stelt eiseres dat het initiatief gelet op de potentiële archeologische waarde ook geen doorgang kan vinden, omdat geen vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden.
8.3
Op het perceel was op grond van het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom Kloetinge’ de bestemming ‘Maatschappelijk’ van toepassing. Daarnaast waren op het perceel de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie - 1’ en ‘Waarde-Archeologie – 2’ van toepassing.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit – en door middel van de daarbij behorende stukken – voldoende inzichtelijk gemaakt met welke bepalingen uit het bestemmingsplan het initiatief in strijd is en voor welke afwijkingen van het bestemmingsplan toestemming is verleend. In het bestreden besluit staat dat het initiatief in strijd is met de bestemming ‘Maatschappelijk’. De voor die bestemming aangewezen gronden zijn namelijk bestemd voor maatschappelijke activiteiten, detailhandel en horeca als ondergeschikte nevenactiviteit. [17] Het gebruik van het perceel voor wonen past niet binnen die bestemming. Daarnaast kan uit de bij het bestreden besluit behorende antwoordnota en de bouwtekeningen worden afgeleid dat het bouwplan met een bouwhoogte van 9,4 meter ook afwijkt van de maximale bouwhoogte van 8 meter die binnen die bestemming voor een hoofdgebouw geldt. [18]
8.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college kunnen vaststellen dat het initiatief niet in strijd is met de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie - 1’ en ‘Waarde-Archeologie – 2’. Uit de planregels blijkt dat ook bouwregels golden binnen die dubbelbestemmingen. [19] Op het perceel mocht op grond van die regels uitsluitend worden gebouwd, indien het college beschikte over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit bleek dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig was. Wanneer niet kon worden voldaan aan die voorwaarde, moest de aanvrager voor het bouwen een dergelijk rapport overleggen. In dat geval mocht uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet werden geschaad of mogelijke schade kon worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige. Het college heeft – door te verwijzen naar de ruimtelijke onderbouwing [20] – voldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met die planregels. Daaruit blijkt dat op 25 februari 2022 door Artefact! een inventariserend archeologisch veldonderzoek is uitgevoerd. Artefact! heeft naar aanleiding daarvan geconcludeerd dat een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is bij ingrepen vanaf een diepte van 0,4 meter. Het college heeft daarom als voorschrift 10 aan de omgevingsvergunning verbonden dat aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij alle werkzaamheden beneden 0,15 meter. Onder die omstandigheden heeft het college redelijkerwijs kunnen besluiten dat het initiatief niet in strijd is met de archeologische bestemmingen.
9. Verklaring van geen bedenkingen
9.1
Uit de Wabo volgde dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo niet mocht worden verleend, dan nadat de gemeenteraad had verklaard geen bedenkingen te hebben tegen het initiatief. De verklaring kon slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening. [21]
9.2
Volgens het college was geen vvgb voor het initiatief vereist, omdat het initiatief valt binnen de categorieën van gevallen die door de gemeenteraad bij besluit van 15 juni 2017 zijn aangewezen als gevallen waarvoor een verklaring niet is vereist. [22] Eiseres heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen zonder verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad van de gemeente Goes. Het besluit van 15 juni 2017 is niet bij het bestreden besluit gevoegd, waardoor volgens eiseres niet van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
9.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs kunnen besluiten dat geen specifieke vvgb was vereist voor het verlenen van de omgevingsvergunning. De gemeenteraad kon categorieën gevallen aanwijzen waarin een vvgb niet is vereist. [23] De gemeenteraad heeft dergelijke categorieën bij besluit van 15 juni 2017 aangewezen. Dat besluit is als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. Daaruit blijkt dat als categorie is aangewezen ‘ruimtelijk-planologische ontwikkelingen binnen de bebouwde kom, die betrekking hebben op de realisatie van stedelijke functies (waaronder wonen) en in geval van woningbouw: bij projecten van maximaal 20 woningen’.
10. De ruimtelijke onderbouwing en artikel 3.1.6 van het Bro
10.1
Het college was daarnaast alleen bevoegd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo, wanneer de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevatte. Die ruimtelijke onderbouwing moest voldoen aan artikel 3.1.6 van het Bro. [24] Gelet daarop moesten de volgende aspecten in de ruimtelijke onderbouwing worden toegelicht:
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 van het Bro bedoelde overleg (onder c);
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken (onder e);
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan (onder f).
10.2
Eiseres heeft aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die artikel 3.1.6 van het Bro daaraan stelt. Volgens eiseres is daar niet aan voldaan, omdat geen bestuurlijk vooroverleg heeft plaatsgevonden met de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio. Het louter toezenden van het bouwplan is onvoldoende. Daarnaast is in de ruimtelijke onderbouwing geen beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding zijn betrokken. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt ook niet dat het plan uitvoerbaar is. Er is geen onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van het plan.
10.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs kunnen besluiten dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eis die artikel 3.1.6, onder c, van het Bro daaraan stelt. Uit artikel 3.1.1 van het Bro [25] volgde dat het college bij de voorbereiding van het besluit overleg moest plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het besluit in het geding zijn. Het bestuurlijk vooroverleg, als bedoeld in deze wettelijke bepalingen, is in beginsel vormvrij, maar moet plaatsvinden voordat het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. [26] Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit pagina 30 van de ruimtelijke onderbouwing dat dit overleg heeft plaatsgevonden. Daar staat dat de ruimtelijke onderbouwing is verzonden naar de provincie Zeeland, het waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. Het college heeft zich op die manier voldoende ingespannen om te voldoen aan voornoemde vormvrije overlegverplichting. Uit de bij het bestreden besluit behorende antwoordnota blijkt dat de binnengekomen reacties van de overlegpartners geen aanleiding hebben gegeven om de ruimtelijke onderbouwing aan te passen.
10.4
Daarnaast heeft het college redelijkerwijs kunnen besluiten dat de ruimtelijke onderbouwing ook voldoet aan de eis die artikel 3.1.6, onder e, van het Bro daaraan stelt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [27] leidt de rechtbank af dat daarvoor voldoende was dat het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd voor iedereen en dat zienswijzen konden worden ingediend en dat daar adequaat op is gereageerd door het college. Op pagina 30 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat die mogelijkheid is geboden. Uit een publicatie in het Gemeenteblad van 20 september 2023 blijkt dat het ontwerpbesluit vanaf 21 september 2023 voor de duur van zes weken digitaal ter inzage heeft gelegen voor een ieder. In de bij het besluit behorende antwoordnota heeft het college op de zienswijzen gereageerd. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet zou voldoen aan artikel 3.1.6, onder e, van het Bro.
10.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook redelijkerwijs kunnen besluiten dat het bestreden besluit voldoet aan artikel 3.1.6, onder f, van het Bro. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [28] wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid terughoudend getoetst en is bepalend of het college op het moment van het nemen van het bestreden besluit op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. Het college had daar redelijkerwijs geen aanleiding voor hoeven zien op het moment van het bestreden besluit. De gemeente is eigenaar van de grond. Tussen de gemeente en vergunninghoudster zal een overeenkomst worden gesloten waarin financiële afspraken worden opgenomen om die financiële uitvoerbaarheid te verzekeren. Ter zitting heeft het college daaraan toegevoegd dat de gemeente een eventueel financieel negatief resultaat als grondeigenaar voor haar rekening kan nemen. Daarnaast heeft de gemeente specifiek gekozen voor deze ontwikkelaar, omdat deze ontwikkelaar niet uit is op het maken van winst. Voor zover eiseres ook betoogt dat ten onrechte geen of niet voldoende maatschappelijk draagvlak is verworven, is er geen wettelijke regel die bepaalt dat een nieuwe ontwikkeling alleen mogelijk is als daarvoor draagvlak bestaat. Het streven naar draagvlak vormt een aspect dat zich vertaalt in de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die ontwikkeling moet maken. [29]
11. Goede ruimtelijke ordening
11.1
Het college was alleen bevoegd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo, wanneer het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
11.2
Eiseres heeft aangevoerd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het initiatief voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke onderbouwing is volgens eiseres nagenoeg geen aandacht besteed aan de vraag in hoeverre het plan stedenbouwkundig past binnen de omgeving. Het plan is niet in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening, omdat het gebouw te massaal is, ernstig afbreuk doet aan het dorpse karakter en te hoog is.
11.3
Volgens de wetsgeschiedenis was sprake van een goede ruimtelijke ordening, wanneer zo gunstig mogelijke voorwaarden werden gecreëerd voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Het college diende een belangenafweging te maken tussen alle betrokken ruimtelijk relevante belangen en diende aan de hand van die belangenafweging vast te stellen wat hij een goede ruimtelijke ordening vond: welke ruimtelijk relevante belangen hij wilde behartigen ten behoeve van een goed woon-, leef- of verblijfsklimaat. Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de aan het college toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, kwam het college beleidsruimte toe. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht. [30]
11.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit – met verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing en de antwoordnota – voldoende gemotiveerd dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord kunnen achten, omdat inzichtelijk is gemaakt dat het bouwplan past binnen de omgeving. Het voorgestelde bouwplan bestaat uit twee verdiepingen met een kap, wat in de directe omgeving van het kavel vaker voorkomt. Ter zitting heeft vergunninghoudster daaraan toegevoegd dat bij het ontwerp van de kap is aangesloten bij de omgeving, door de kappen los van elkaar te realiseren. Het merendeel van de woningen aan de Hemstraat, Groenedaal en Lewestraat zijn op die wijze uitgevoerd. Binnen het geldende bestemmingsplan is een bouwhoogte van 8 meter en een goothoogte van op het gehele bouwvlak toegestaan. Het nieuwe bouwplan voorziet in een niet veel hogere bouwhoogte van 9,4 meter. Het overschrijden van die bouwhoogte heeft het college redelijkerwijs stedenbouwkundig verantwoord kunnen vinden. Het bouwplan is aan de oostzijde qua massa nadrukkelijker aanwezig dan de huidige bebouwing. Om het gevoel van massaliteit te beperken is daarom vastgehouden aan een behoorlijke afstand tot de openbare weg (ca. 7 meter). Er wordt dus niet in het verlengde (de rooilijn) van de overige woningen van de Lewestraat gebouwd, maar de rooilijn wordt verder teruggelegd.
12. Conclusie
12.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
12.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 6 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 5.20 van het Bor
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.1 van het Bro
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.1.6, eerste lid, onder c, e en f, van het Bro
Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Bestemmingsplan Bebouwde kom Kloetinge
Artikel 11.1 van de planregels
De voor 'Maatschappelijk' (M) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maatschappelijke activiteiten;
detailhandel en horeca als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende activiteiten;
parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Artikel 11.2.2 van de planregels (hoofdgebouwen)
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal de op de verbeelding aangegeven maat.
Artikel 17.2.1 van de planregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
het bepaalde in artikel 17.2.1 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring maximaal 50 m² bedraagt;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
Artikel 18.2.1 van de planregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
het bepaalde in artikel 18.2.1 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring maximaal 250 m² bedraagt;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw in samenhang met artikel 3.1 van bijlage 1 bij de Chw.
2.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, r.o. 4.8 en 4.9.
4.ABRvS 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, r.o. 4.7.
5.Artikel 1.6a van de Chw.
6.Artikel 1.6, tweede lid, van de Chw.
7.En dat is in strijd met artikel 11 van het Besluit Chw.
8.Artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, vierde lid, van de Awb. Het bestreden besluit is op 17 april 2024 ter inzage gelegd.
9.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
10.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
11.Artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo.
12.Artikel 8:69a van de Awb.
13.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 6.6.
14.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.64.
15.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.14.
16.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
17.Artikel 11.1 van de planregels.
18.Artikel 11.2.2. van de planregels.
19.Artikel 17.2.1 en 18.2.1 van de planregels.
20.Pagina 20 van de ruimtelijke onderbouwing.
21.Artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo jo. artikel 6.5, eerste en tweede lid, van het Bor.
22.Artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
23.Artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
24.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, en het tweede lid van de Wabo en artikel 5.20 van het Bor in samenhang met artikel 3.1.6 van het Bro.
25.Op grond van artikel 6.18 van het Bor was artikel 3.1.1 van het Bro ook van toepassing op de voorbereiding van een omgevingsvergunning die werd verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo op grond van artikel 6.18 van het Bor.
26.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3229, r.o. 5.3.
27.ABRvS 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8562, r.o. 6.3 en ABRvS 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2150, r.o. 25.4.
28.ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2275, r.o. 6.7 en ABRvS 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2544, r.o. 4.2 en ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1238, r.o. 10.2.
29.ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2700, r.o. 8.4.
30.ABRvS 24 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:7414, r.o. 9.