ECLI:NL:RBZWB:2024:8401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
BRE-23/12476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag erfbelasting en de in rekening gebrachte belastingrente

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag erfbelasting 2022 opgelegd, met een belastingrente van € 1.089. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de belastingrente, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht. De rechtbank stelt vast dat de aangifte erfbelasting te laat is ingediend, waardoor de belastingrente verschuldigd is. Belanghebbende voert aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de aangifte als tijdig te beschouwen. De rechtbank bevestigt dat de inspecteur de belastingrente correct heeft berekend en dat de aanslag in stand blijft. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/12476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] RB),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag erfbelasting 2022 opgelegd met dagtekening 15 augustus 2023. Gelijktijdig met de aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende € 1.089 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte belastingrente ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de belastingrente terecht en niet tot een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De aanslag erfbelasting is niet in geschil.
3. De rechtbank oordeelt dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht en dat ook de hoogte van het bedrag juist is vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Op [datum] 2022 is mevrouw [moeder], moeder van belanghebbende, overleden. Belanghebbende is erfgenaam en executeur van haar nalatenschap.
4.1.
Kort hierna zijn ook de stiefmoeder en stiefgrootmoeder van belanghebbende overleden. De drie sterfgevallen hebben in een periode van twee maanden plaatsgevonden.
4.2.
Op 24 februari 2023 heeft belanghebbende een aangiftebrief erfbelasting 2022 ontvangen. De inspecteur wijst belanghebbende er in die brief op dat een aangifte erfbelasting 2022 ingediend moet worden en dat deze aangifte vóór 10 juli 2023 door de inspecteur ontvangen moet zijn. De inspecteur wijst belanghebbende in deze brief er ook op dat uitstel voor het doen van aangifte aangevraagd kan worden als het niet lukt om de aangifte op tijd in te dienen.
4.3.
Belanghebbende heeft de hulp van een notariskantoor ingeschakeld om de aangifte erfbelasting 2022 te verzorgen. In dat kader heeft de notaris op 4 april 2023 belanghebbende per email bericht dat zij de aangifte erfbelasting gaat opstellen.
4.4.
Op 13 juni 2023 heeft belanghebbende bij de notaris nogmaals geïnformeerd naar de aangifte erfbelasting. De notaris heeft diezelfde dag geantwoord dat de aangifte wordt opgesteld en dat ze hoopt de aangifte uiterlijk de week erop ter ondertekening toe te zenden.
4.5.
Op 6 juli 2023 heeft belanghebbende de aangifte ondertekend.
4.6.
De notaris heeft de aangifte op 10 juli 2023 naar de inspecteur verzonden. Deze is op 12 juli 2023 door de inspecteur ontvangen.
4.7.
Belanghebbende heeft niet om uitstel voor het doen van aangifte verzocht.
4.8.
Met dagtekening 15 augustus 2023 heeft de inspecteur de aanslag erfbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van € 84.863. Daarbij is € 1.089 belastingrente in rekening gebracht.

Motivering

5. In geschil is de vraag of de inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht en zo ja, of de belastingrente niet tot een te hoog bedrag is berekend.
Heeft de inspecteur op basis van de wet terecht belastingrente in rekening gebracht?
5.1.
Op grond van artikel 30g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) brengt de inspecteur belastingrente in rekening bij aanslagen erfbelasting als de belastingplichtige een bedrag moet betalen. Een uitzondering hierop volgt uit het vierde lid van deze bepaling en luidt als volgt:
“Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de belastingaanslag ter zake van een overlijden is vastgesteld overeenkomstig een verzoek of overeenkomstig een ingediende aangifte indien het verzoek, onderscheidenlijk de aangifte, is ontvangen voor de eerste dag van de negende maand na het overlijden.”
5.2.
Aangezien moeder op [datum] 2022 is overleden, eindigde de termijn waarbinnen de aangifte ontvangen zou moeten zijn zonder belastingrente te zijn verschuldigd op 9 juli 2023. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dat ook zo bedoeld is: met de eerste dag van de negende maand na het overlijden wordt bedoeld dat de aangifte moet zijn ontvangen binnen de aangiftetermijn die als hoofdregel geldt bij een verkrijging in verband met een overlijden. Dat is de termijn die is opgenomen in de Successiewet 1956. [1] Dit is een termijn van acht maanden na het overlijden. [2]
5.3.
In dit geval is de aangifte op 10 juli 2023 verzonden en op 12 juli 2023 door de inspecteur ontvangen. Dat is niet voor de eerste dag van de negende maand na het overlijden van moeder, zodat de inspecteur dus in beginsel terecht belastingrente in rekening heeft gebracht.
Zijn er omstandigheden waardoor geen belastingrente in rekening mocht worden gebracht?
5.4.
Belanghebbende voert aan dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn waardoor de aangifte enkele dagen te laat is ingediend. Die omstandigheden leiden er volgens hem toe dat de termijn waarbinnen de aangifte bij de inspecteur binnen moest zijn niet aan hem kan worden tegengeworpen, dan wel dat die termijn verlengd had moeten worden. Daartoe wijst belanghebbende op de vele sterfgevallen binnen de familie, de taken die daardoor op hem terecht kwamen, en hij de notaris meermaals actief aan de aangifte had herinnerd, hij de aangifte op tijd heeft ondertekend, maar de notaris zich kennelijk in de termijn heeft vergist. Tot slot wijst belanghebbende op het feit dat de aangifte slechts enkele dagen buiten de termijn door de inspecteur is ontvangen.
5.5.
De rechtbank overweegt dat in bijzondere gevallen het zo kan zijn dat een overschrijding van een termijn niet aan een belastingplichtige mag worden tegengeworpen (de overschrijding van de termijn is dan zogenaamd ‘verschoonbaar’). De wet bepaalt dat daar sprake van kan zijn bij het te laat indienen van bezwaar- of beroepschriften [3] en verzoekschriften. [4]
5.6.
In het geval van belanghebbende is geen sprake van een verzoekschrift, bezwaarschrift of beroepschrift, maar van het indienen van een aangifte. Voor die situatie geldt de ‘verschoonbare termijnoverschrijding’ niet. Dat betekent dat de door belanghebbende genoemde bijzondere omstandigheden niet tot gevolg kunnen hebben dat de aangifte toch als tijdig kan worden aangemerkt. De aangifte is dus ook gelet op de bijzondere omstandigheden van belanghebbende te laat ingediend, zodat hij belastingrente is verschuldigd.
5.7.
Verder mag de rechter in beginsel de wet niet aan de redelijkheid en billijkheid toetsen door het toetsingsverbod. [5] In het geval dat er sprake is van niet-verdisconteerde omstandigheden kan er echter een uitzondering gemaakt worden. Bij niet-verdisconteerde omstandigheden gaat het om bijzondere omstandigheden die de wetgever niet heeft meegewogen bij het ontstaan van een wettelijke regeling. Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen volgens de rechtspraak ‘slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen’. [6]
5.8.
Artikel 30g van de AWR is dwingend geformuleerd. De wetgever had daarbij een duidelijke termijn voor ogen en de wettekst laat geen ruimte over om af te wijken van die gestelde termijn. [7] De omstandigheden die belanghebbende heeft aangevoerd zijn geen omstandigheden die niet zijn meegewogen bij het opstellen van de wet en die er toe leiden dat de belastingrente achterwege moet blijven.
5.9.
Tot slot heeft de inspecteur bij het opleggen van de aanslag en het daarbij in rekening brengen van belastingrente geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. De belastingrente is dus terecht in rekening gebracht.
Is de belastingrente tot de juiste hoogte berekend?
5.10.
Op grond van de wet betreft het rentetijdvak de periode vanaf acht maanden na het overlijden tot de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is. [8] De aanslag is zes weken na de dagtekening van de aanslag invorderbaar. [9]
5.11.
Het tijdvak waar de belastingrente over is berekend ving aan op 10 juli 2023, en liep tot 26 september 2023. Die laatste datum is zes weken na de dagtekening van de aanslag (15 augustus 2023). De inspecteur heeft over dit tijdvak van 77 dagen € 1.089 belastingrente berekend. [10] Die berekening acht de rechtbank juist. De hoogte van de belastingrente is dus in beginsel correct door de inspecteur berekend.
5.12.
Belanghebbende voert aan dat de periode waarover de rente is berekend, moet worden verkort. Dat de belastingrente doorloopt tot 6 weken na dagtekening van de aanslag, acht hij namelijk onredelijk. De rechtbank gaat in dat betoog niet mee. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever uitdrukkelijk de bedoeling heeft gehad om voor de renteperiode aan te sluiten bij de termijn van het invorderbaar worden van de aanslag [11] . De rechtbank ziet geen aanleiding om daar van af te wijken [12] . De belastingrente wordt op die grond dus ook niet verminderd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de belastingrente die in rekening is gebracht bij de aanslag erfbelasting 2022 in stand laat. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier op 9 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 45 lid 1 van de Successiewet 1956.
3.Artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 60 AWR.
5.Artikel 11 Wet algemene bepalingen en artikel 120 Grondwet.
6.Hoge Raad van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679.
7.Raad van State 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
8.Artikel 30g, tweede lid, onderdeel a, van de AWR.
9.Artikel 9 van de Invorderingswet 1990.
10.77 dagen / 360 dagen * € 84.863 * 6% = € 1.089.
12.Vergelijk in dat kader Hoge Raad van 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673.