ECLI:NL:RBZWB:2024:8488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
Bre 23/10149 en 24/208
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op bezwaar en compromis dwangsom inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2020. De inspecteur heeft op 9 november 2023 uitspraak op bezwaar gedaan inzake het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 en op 24 november 2023 inzake het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2021. Belanghebbende heeft de inspecteur op 13 juni 2023 en 13 juli 2023 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren. De rechtbank heeft de beroepen op 31 oktober 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur vertegenwoordigd waren door mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

De rechtbank oordeelt dat het belang aan het beroep van belanghebbende ontvalt, omdat de inspecteur alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2020 wordt gegrond verklaard, en de rechtbank vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.816. De aanslag IB/PVV 2021 blijft in stand, omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de aanslag IB/PVV 2020. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442 voor beide jaren, met wettelijke rente vanaf respectievelijk 4 oktober 2023 en 3 november 2023.

Daarnaast is er een proceskostenvergoeding van € 1.220,10 toegewezen aan belanghebbende, en het griffierecht van in totaal € 101 moet door de inspecteur worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink op 12 december 2024 en is openbaar gemaakt. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10149 en 24/208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2020, de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 november 2023 en 24 november 2023 en het niet bij beschikking vaststellen van dwangsommen. In de uitspraken van 9 november 2023 en 24 november 2023 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021 afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Feiten

2. Belanghebbende heeft de inspecteur op 13 juni 2023 respectievelijk 13 juli 2023 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2020 en 2021.
2.1.
De inspecteur heeft op 9 november 2023 uitspraak op bezwaar gedaan inzake het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020.
2.2.
De inspecteur heeft op 24 november 2023 uitspraak op bezwaar gedaan inzake het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2021.

Beoordeling door de rechtbank

Niet tijdig beslissen
3. Ten aanzien van het door belanghebbende ingestelde beroep in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2020 overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.
Omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op het bezwaar en het verzoek van belanghebbende, ontvalt het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep in zoverre. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende, voor zover deze is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanslag IB/PVV 2020 daarom niet-ontvankelijk. Wel zal de rechtbank een beslissing nemen over de verschuldigde dwangsom.
Aanslagen IB/PVV 2020 en 2021
3.2.
Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020. Zij zijn overeengekomen dat het box 1-inkomen van belanghebbende gelijk blijft en het box 3-inkomen van belanghebbende op nihil wordt gesteld. De belastingrente wordt overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV 2020 verminderd. Belanghebbende komt geen rente toe over de terugbetaling van de belasting betaald over het inkomen in box 3. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.
3.3.
Voor het jaar 2021 is verder ter zitting vast komen te staan dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de aanslag IB/PVV juist is. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2021 verklaart de rechtbank daarom ongegrond. De aanslag IB/PVV 2021 blijft in stand.
Recht op dwangsom
3.4.
De inspecteur is het met belanghebbende eens dat belanghebbende recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.442 naar aanleiding van de ingebrekestelling inzake het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020. De rechtbank acht dat juist en stelt een verbeurde dwangsom vast van het maximale bedrag van € 1.442.
3.5.
De rechtbank ziet aanleiding voor vergoeding van wettelijke rente over de dwangsom zoals door belanghebbende is verzocht. [1] De ingangsdatum daarvan is 4 oktober 2023. De berekening is als volgt. De uiterste datum voor het vaststellen van de dwangsom is veertien dagen na de laatste dag waarover die dwangsom verschuldigd is. [2] Dat is in dit geval twee weken na 8 augustus 2023. De inspecteur had de dwangsom dus uiterlijk op 22 augustus 2023 moeten vaststellen. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het tijdstip waarop de inspecteur in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. [3] Indien de inspecteur de dwangsom uiterlijk op 22 augustus 2023 zou hebben vastgesteld, had de dwangsom uiterlijk zes weken later op 3 oktober 2023 betaald moeten zijn. Aangezien dat is nagelaten, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 4 oktober 2023 tot het tijdstip van voldoening. [4]
3.6.
De inspecteur is het met belanghebbende verder ook eens dat belanghebbende recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.442 naar aanleiding van de ingebrekestelling inzake het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2021. De rechtbank beslist dienovereenkomstig en stelt een verbeurde dwangsom vast van het maximale bedrag van
€ 1.442.
3.7.
Belanghebbende heeft ook voor de dwangsom voor het jaar 2021 verzocht om een vergoeding van de wettelijke rente. De rechtbank ziet aanleiding voor vergoeding van de wettelijke rente zoals verzocht. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 3 november 2023 tot het tijdstip van voldoening. De berekening is uitgevoerd overeenkomstig de methode beschreven in rechtsoverweging 3.5.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
3.8.
Partijen hebben ter zitting ook overeenstemming bereikt over de proceskostenveroordeling van de inspecteur voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroepen heeft moeten maken. Overeenkomstig de ter zitting gemaakte afspraken zal de proceskostenvergoeding worden vastgesteld op € 1.220,10. Dat bedrag bestaat uit € 875 [5] aan kosten voor rechtsbijstand voor het indienen van het beroepschrift dat verband houdt met de aanslag IB/PVV 2020, en verder € 302,50 aan verletkosten en € 42,60 aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
3.9.
Omdat het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2020 en de beroepen voor zover deze zien op het niet toekennen van de dwangsommen gegrond zijn, komt belanghebbende ook in aanmerking voor vergoeding van het griffierecht. In totaal krijgt belanghebbende € 101 aan griffierecht vergoed. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2020 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die ziet op de aanslag IB/PVV 2020;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2020 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.816 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil;
-vermindert de bij de aanslag IB/PVV 2020 in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2021 ongegrond;
- verklaart de beroepen voor zover deze verband houden met de dwangsommen gegrond;
- stelt de door de inspecteur verbeurde dwangsom over het jaar 2020 vast op € 1.442, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot het tijdstip van voldoening;
- stelt de door de inspecteur verbeurde dwangsom over het jaar 2021 vast op € 1.442, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2023 tot het tijdstip van voldoening;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.220,10 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van in totaal € 101 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 12 december 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:100 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 4:18 van de Awb.
3.Artikel 4:102, lid 2, Awb juncto de artikelen 8:55c en 8:108 Awb.
4.Hoge Raad 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1774.
5.1 punt met een waarde van € 875.
6.Voor het beroep dat ziet op het jaar 2020 heeft de rechtbank € 50 griffierecht geheven, en voor het beroep dat ziet op het jaar 2021 heeft de rechtbank € 51 griffierecht geheven.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.