ECLI:NL:RBZWB:2024:8839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/3045, 24/5471 en 24/6918
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning en omzettingsvergunning voor het onzelfstandig huisvesten van vier dak- en thuislozen

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], beroep hebben ingesteld tegen een omgevingsvergunning en een omzettingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg zijn verleend. De vergunningen zijn verleend voor het onzelfstandig huisvesten van maximaal vier dak- en thuislozen in een woning aan de [adres 1] in [plaats]. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van bezwaren die eisers hebben ingediend tegen de vergunningen, die op 23 januari 2024 door het college zijn gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning eerder was geschorst door de voorzieningenrechter en dat de rechtbank op 31 maart 2023 de eerdere omgevingsvergunning had vernietigd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat het college op goede gronden de vergunningen heeft verleend, maar heeft het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] gegrond verklaard omdat het college geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase had toegekend. De rechtbank heeft de beslissing van het college vernietigd voor zover het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen en heeft het college veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding van € 1.248,- aan [eiser 1] en [eiser 2]. Het beroep van [eiser 3] en [eiser 4] is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat deze termijn nog niet was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3045, 24/5471 en 24/6918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] en [eiser 3] en [eiser 4],
uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

.
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel: Stichting Springplank uit Tilburg en Stichting TBV Wonen uit Tilburg (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning en de omzettingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend voor het onzelfstandig huisvesten van maximaal vier dak- en thuislozen in de woning aan de [adres 1] in [plaats] .
2. Het college heeft op 23 juli 2021 de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan verleend. Eisers hebben tegen de vergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan bezwaar gemaakt. Op 16 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de omgevingsvergunning geschorst tot en met de dag waarop de beslissing op bezwaar is genomen. [1] Op 31 maart 2023 heeft de rechtbank de omgevingsvergunning vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij wijze van voorlopige voorzienig heeft de rechtbank bepaald dat totdat op het bezwaar is beslist de toenmalige situatie met bewoning door maximaal twee mensen voortgezet mocht worden. [2] Met het bestreden besluit van 23 januari 2024 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten met een tweetal aanvullende voorwaarden, waaronder het zich houden aan het Beheerplan.
De omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening Tilburg 2022 is aangevraagd op 12 maart 2024 en verleend op 28 mei 2024.
2.1.
Tegen de omzettingsvergunning hebben eisers bezwaar gemaakt. Zij hebben verzocht om het bezwaar voor directe behandeling als beroepschrift door te sturen. Het college heeft hiermee ingestemd. Artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk. Tevens hebben zij verzocht dit bezwaarschrift tegelijkertijd met de beroepschriften tegen de omgevingsvergunning te behandelen. De rechtbank is aan dit verzoek tegemoet gekomen.
2.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 3] en [eiser 4] als eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.M.B. van Overdijk en [persoon 1] namens het college, [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] namens Stichting Springplank en [persoon 5] en [persoon 6] namens TBV Wonen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de vergunningen heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen het bestreden besluit van 22 januari 2024 gegrond. De rechtbank verklaart het beroep van [eiser 3] en [eiser 4] tegen het bestreden besluit van 22 januari 2024 en het rechtstreeks beroep van eisers tegen de verleende omzettingsvergunning van 28 mei 2024 ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [3]
Inhoudelijke beoordeling omgevingsvergunning (24/3045 en 24/5471)
Op welke punten is de aanvraag in strijd met het bestemmingsplan?
6. Het perceel [adres 1] te [plaats] is gelegen in het bestemmingsplan ‘ Blaak Oost 2007 ’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Obstakelvrij vlak’.
Ingevolge artikel 9.1.1 van de planregels zijn de op de plankaart voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd voor:
wonen, met dien verstande dat er sprake is van grondgebonden woningen;
bouwwerken van algemeen nut.
In artikel 1, onder 125, van de planregels is bepaald dat onder ‘wonen’ wordt verstaan:
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ‘aan huis verbonden beroep’, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning.
In artikel 1, onder 126, van de planregels is bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan:
een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 1, onder 69, van de planregels bepaalt dat onder ‘huishouden’ wordt verstaan:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:
studenten: maximaal 5;
beschermd wonen: maximaal 12.
Toetsingskader
7. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. [4] Op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 2 van de Wabo kan het college een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Het gebruiken van een bouwwerk en van bij die bouwwerken aansluitend terrein zonder vergroting van de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume is een dergelijk aangewezen geval. [5] Het college heeft vrije beleidsruimte om te besluiten of hij wel of niet vergunning wil verlenen. De rechtbank zal toetsen of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Mocht het college de afwijking toestaan?
8. Met betrekking tot de bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen heeft het college beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de ‘Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2023’ (de beleidsregels).
In de beleidsregels zijn regels opgenomen voor expliciet benoemde gevallen te weten
A. bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen,
B. dakkapel, dakopbouw e.d. bij grondgebonden woningen,
C. het wijzigen van openbaar groen in parkeerplaatsen,
D1. het gebruik van grondgebonden woningen inclusief bijbehorende bouwwerken en
D2. het gebruiken van opstallen op middelzware en zware bedrijventerrein voor wonen en
E. gebruik en bewoning van recreatiewoningen.
8.1.
In de beleidsregels is vooropgesteld dat deze gevallen limitatief zijn. Daarbij is toegelicht dat dat wil zeggen dat, als aan deze regels wordt voldaan, de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend en dat, wanneer niet aan de regels wordt voldaan, de afwijking wordt geweigerd.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de in geding zijnde afwijking valt onder categorie D1 van de beleidsregels. Hierin staat onder andere dat de vergunning wordt verleend als er wordt voldaan aan de definitie van ‘huishouden’ zoals opgenomen in de door de raad c.q. het college vastgestelde plansystematiek, zoals geldend op de dag van aanvraag omgevingsvergunning. Toegelicht wordt dat dit betekent dat op grond van dit artikel meegewerkt kan worden aan de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur). Een dergelijke bewoning wordt immers in artikel 1.113 van de plansystematiek gelijkgesteld aan een huishouden. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in overeenstemming met het beleid is genomen. Omdat het college zich in beginsel aan de beleidsregels moet houden, moest het college dus in beginsel de vergunning verlenen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [6] De rechtbank zal hieronder beoordelen of van dergelijke bijzondere omstandheden sprake is.
Mocht het college de nieuwe beleidsregels toepassen?
9. Eisers stellen dat het college niet had mogen toetsen aan de beleidsregels omdat deze gedurende de bezwaarfase zijn gewijzigd. De wijziging lijkt geheel geschreven te zijn voor dit geval en is onvoldoende gemotiveerd. Er is rechtspraak dat getoetst moet worden aan beleidsregels zoals die golden ten tijde van de aanvraag, bijvoorbeeld als de rechtszekerheid in het geding is of na de vernietiging van de beslissing op bezwaar door de rechtbank. Ook treedt het college hiermee volgens eisers in de bevoegdheden van de gemeenteraad.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 7:11 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan op basis van een volledige heroverweging op het bezwaarschrift moet beslissen. Volgens vaste rechtspraak houdt dat in dat een bestuursorgaan moet toetsen aan het beleid zoals dat geldt ten tijde van de beslissing op bezwaar. Dat geldt in beginsel ook als het beleid tussentijds veranderd is. [7]
9.2.
Voor wat betreft de uitzonderingsgevallen die eisers aandragen is de rechtbank van oordeel dat deze niet van toepassing zijn. Hoewel de rechtbank erkent dat het aanpassen van de beleidsregel in dit geval ten koste gaat van de rechtszekerheid van eisers, speelt hier ook de rechtszekerheid van de vergunninghouder mee. In de door de eisers aangehaalde uitspraak [8] hechtte de Afdeling vooral belang aan de rechtszekerheid van de vergunninghouder. In deze zaak speelt een belangrijke rol dat het college vanaf het begin mee heeft willen werken aan de vergunning en dit ook in overeenstemming was met de begripsbepalingen die het college al in 2016 heeft vastgesteld in de ‘Bestemmingsplansystematiek 2016’. Deze twee beleidsdocumenten, de oude beleidsregels en de Bestemmingsplansystematiek, waren niet met elkaar in overeenstemming. Het is redelijk en logisch dat het college de beleidsregels en de Bestemmingsplansystematiek op elkaar aan wil laten sluiten. In een meerpartijengeschil met tegengestelde belangen houdt dat in dat dit altijd ten nadele gaat van één van de partijen. Het college heeft al in het primaire besluit aangegeven dat hij uit wil gaan van de bestemmingsplansystematiek. Hij is er door de rechtbank op gewezen dat hij daarmee in strijd met het eigen beleid heeft gehandeld, zonder dit expliciet te motiveren. Het college had deze afwijking alsnog nader mogen motiveren, maar heeft er voor gekozen het beleid aan te passen. De rechtbank is van oordeel dat het college dit voldoende heeft gemotiveerd door te verwijzen naar de bestemmingsplansystmatiek.
Het vergunnen van afwijkingen van het bestemmingsplan is een bevoegdheid van het college en niet van de gemeenteraad. Het vaststellen van het beleid over het vergunnen van deze afwijkingen is daarom ook een bevoegdheid van het college. Hij treedt hiermee niet in de bevoegdheden van de raad.
Is de vergunning uitvoerbaar?
10. Eisers stellen dat de vergunning niet uitvoerbaar is, omdat er geen omzettingsvergunning is.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college is niet verplicht de omgevingsvergunning te weigeren als de omzettingsvergunning nog niet is verleend. Het is niet verplicht dat eerst de omzettingsvergunning wordt verleend en er was geen indicatie dat die ook niet verleend zou worden. Dat wordt bevestigd door het feit dat de omzettingsvergunning later ook daadwerkelijk is verleend.
Is er sprake van een goede ruimtelijke ordening?
11. Eisers stellen dat het college hun belangen niet voldoende heeft meegewogen. Het woon- en leefklimaat van de omgeving komt onder druk te staan. De afgelopen jaren is de buurt geconfronteerd met diverse incidenten. Daarnaast wordt er regelmatig ’s nachts gedoucht wat tot geluidsoverlast leidt. Dit is ook in lijn met ervaringen elders binnen de gemeente waar clienten van De Springplank ondergebracht worden. Dat heeft te maken met de profielschets van de bewoners van De Springplank. Dit wordt niet ondervangen door de verplichting zich aan het Beheerplan te houden. Eisers zijn het op punten niet eens met het Beheerplan en hebben hier nooit mee ingestemd. De Springplank moet 24 uur per dag bereikbaar zijn voor klachten, er mogen geen dealers in de straat komen, omwonenden willen terugkoppeling bij incidenten, er mag niet gerookt of geblowd worden in de achtertuin, er mogen geen mensen met een strafrechtelijk verleden geplaatst worden, nieuwe buren moeten worden voorgesteld en de tuin moet netjes worden bijgehouden.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college moest de belangen van eisers bij een prettig woon- en leefklimaat afwegen tegen het algemeen belang van (begeleide) huisvesting van dak- en thuislozen. Het college erkent daarbij dat de doelgroep een andere samenstelling kent dan de buren. Dit kan voor overlast zorgen. Anderzijds hebben buren in het algemeen enige mate van overlast van elkaar te accepteren. Om te zorgen dat de overlast binnen de perken blijft en overleg hierover tussen de buren, vergunninghouder en de bewoners gereguleerd wordt is een Beheerplan opgesteld en als voorwaarde aan de vergunning verbonden. Het college mag hierbij zelf een afweging maken. Het is niet vereist dat eisers of andere buren instemmen met het Beheerplan. Bovendien vragen eisers om de bewoners dingen te verbieden of verplichten die andere bewoners normaliter wel in de woning mogen doen of laten. Dat gaat erg ver. Daarnaast is enige overlast nooit geheel uit te sluiten. Ter zitting is ook gebleken dat de buren bij overlast 24 uur per dag een nummer kunnen bellen om hierover te klagen.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat, met het in het bestreden besluit als voorwaarde verbinden van het Beheerplan aan de omgevingsvergunning, het college er blijk van heeft gegeven dat hij de belangen van omwonenden heeft meegewogen. Het college kon gelet op deze belangenafweging in redelijkheid de omgevingsvergunning verlenen.
Schadevergoeding redelijke termijn
12. Eisers hebben verzocht om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Ter zitting hebben zij erkend dat de redelijke termijn nog niet overschreden is. Dit verzoek is ingediend voor het geval pas na maart 2025 uitspraak kan worden gedaan. Nu voor die datum uitspraak wordt gedaan, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afwijzen.
Heeft het college terecht geen proceskostenvergoeding toegekend in bezwaar?
13. Eisers stellen dat het college een vergoeding in de proceskosten in bezwaar toe had moeten kennen. Door het alsnog verbinden van het Beheerplan als voorwaarde aan de omgevingsvergunning is het primaire besluit immers feitelijk herroepen.
13.1.
Deze beroepsgrond slaagt voor zover het beroep is ingediend namens [eiser 1] en [eiser 2] (24/3045). De rechtbank is van oordeel dat door het alsnog verbinden van het Beheerplan als voorwaarde aan de omgevingsvergunning de rechtsgevolgen wijzigen. Vergunninghouder krijgt immers extra verplichtingen opgelegd, die eraan bijdragen dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Dit is feitelijk een gedeeltelijke herroeping van het primaire besluit wegens een aan het college te wijten omrechtmatigheid. Het college had dus een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15 Awb toe moeten kennen. De rechtbank zal dat alsnog doen.
13.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet voor zover het beroep is ingediend namens [eiser 3] en [eiser 4] (24/5471). Zij hebben zich in de bezwaarfase niet bij laten staan door een professionele gemachtigde en hebben in bezwaar niet verzocht om vergoeding van de proceskosten, zodat het college hen terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Inhoudelijke beoordeling omzettingsvergunning (24/6918)
Toetsingskader
14. Een omzettingsvergunning is verplicht op grond van artikel 21, eerste lid onder c van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 2, eerste lid onder b van de Huisvestingsverordening Tilburg 2022 (de Huisvestingsverordening). In artikel 4 van de Huisvestingsverordening is bepaald op welke gronden het college de vergunning
kanweigeren. Het college kan de vergunning weigeren als:
naar het oordeel van het college het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het met de onttrekking of de omzetting gediende belang;
het onder a. genoemde belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden en voorschriften aan de vergunning;
de toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft zich uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen omzetting verzet;
het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand;
vergunningverlening zou leiden tot strijdigheid met het bestemmingsplan, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is afgegeven waarin is besloten tot een afwijking op het bestemmingsplan.
14.1.
Bij dit besluit heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzet artikel 2 van de Huisvestingsverordening zich tegen vergunningverlening?
15. Eisers stellen dat het college de omzettingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening had moeten weigeren, omdat het bestemmingsplan het niet toestaat een woning in twee of meer zelfstandige woonruimtes te splitsen. Eisers verwijzen naar artikel 2, vierde lid van de Huisvestingsverordening.
15.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers verwijzen naar artikel 2, vierde lid van de Huisvestingsverordening. Dit lid bepaalt wanneer geen omzettingsvergunning nodig is en niet wanneer de vergunning wel of niet kan worden verleend. Het college is er terecht vanuit gegaan dat wel een omzettingsvergunning nodig is en heeft die ook verleend.
Had het college de omzettingsvergunning moeten weigeren in het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad (sub a en b)?
16. Eisers wijzen op de algehele schaarste op de woningmarkt. Het college had op grond daarvan de vergunning niet af mogen geven. Er zijn immers te weinig woningen voor reguliere huishoudens. De gestelde voorwaarden lossen dat niet op.
16.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers zich – gelet op het relativiteitsvereiste – niet beroepen op de weigeringsgrond uit artikel 4, eerste lid, onder a en b, van de Huisvestingsverordening. Wanneer een rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan de bestuursrechter een besluit op grond van het relativiteitsvereiste niet vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met die regel of dat rechtsbeginsel. [9] Uit de Huisvestingsverordening leidt de rechtbank af dat de weigeringsgrond uit artikel 4, eerste lid, onder a en b, van de Huisvestingsverordening strekt tot bescherming van de woonruimtevoorraad van goedkope en middeldure koop- en huurwoningen tegen schaarste en dat dit gebeurt ten behoeve van woningzoekenden binnen dit segment (bijvoorbeeld starters). Die weigeringsgrond strekt niet tot bescherming van de belangen van eisers. Zij zijn immers al eigenaar of huurder van een dergelijke woning en behoren daarom niet tot de groep van woningzoekenden. Daarnaast leidt de rechtbank uit de beroepsgronden af dat het belang van eisers vooral is gelegen in bescherming van hun woon- en leefklimaat. Dit is een belang dat in de Huisvestingsverordening wordt beschermd door de weigeringsgrond uit artikel 4, eerste lid, onder d.
Verzet de toestand van de woning zich tegen omzetting (sub c)?
17. Niet is gebleken dat de staat van de woning zicht tegen omzetting verzet. Het feit dat buren leefgeluiden horen uit de woning maakt dit niet anders. Ook bij bewoning door een huishouden zal geluid van de bewoners van deze woning door de buren kunnen worden waargenomen.
Had het college de omzettingsvergunning moeten weigeren vanwege het woon- en leefmilieu (sub d)?
18. Eisers stellen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun woon- en leefmilieu. Ze wijzen er op dat de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat huisvesting van wisselende bewoners invloed heeft op het woon- en leefmilieu. [10] Daarnaast gaat het hier ook nog om een doelgroep die een grotere kans op overlast geeft. Niet is gebleken dat het college dit in de belangenafweging heeft meegenomen. Het college stelt ten onrechte dat de verwachte overlast vergeleken kan worden met normaal gebruik van de woning. Eisers stellen verder dat verlening van de omzettingsvergunning in strijd is met het beleid omdat op het [adres 2] te [plaats] al sprake is van kamerverhuur. Hier worden spelers van het [sportclub] gehuisvest.
18.1.
Het college wijst naar artikel 2.1.1 van de beleidsregels bij de Huisvestingsverordening. Dit artikel bepaalt kort gezegd dat in beginsel niet aan een goed woon- en leefmilieu wordt voldaan als er binnen een straal van 50 meter al een pand gevestigd is waar kamerverhuur plaatsvindt of is vergund, maar daarvan is volgens het college geen sprake. Daarnaast wordt het woon- en leefmilieu geborgd door afspraken te maken met de vergunninghouder en voor te schrijven dat zij zich aan het Beheerplan moet houden.
18.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor wat betreft de stelling dat een woning aan de [adres 2] al voor kamerverhuur wordt gebruikt, is dat niet aannemelijk gemaakt. TBV Wonen geeft aan dat er momenteel één speler van de [sportclub] met zijn gezin in de woning woont. Het college geeft aan dat er in ieder geval geen omzettingsvergunning is verleend voor dat adres en heeft ter zitting aan de rechtbank laten zien dat er op dat adres één gezin staat ingeschreven en één persoon waarvan de adresgegevens in onderzoek staan. Die laatste persoon woont daar niet meer. Omdat er sprake is van bewoning door één gezin, is er geen sprake van kamerverhuur of strijd met het bestemmingsplan. Het college mocht van deze situatie ten tijde van het bestreden besluit uitgaan. Van het college kan niet verwacht worden dat hij ambtshalve bij alle woningen in de omgeving een onderzoek in de Basisregistratie personen laat doen. Daarbij speelt mee dat uit een dergelijke onderzoek ook niet onomstotelijk vastgesteld kan worden dat wel of niet sprake is van kamerverhuur.
18.3.
Voor het overige sluit de rechtbank aan bij het oordeel dat zij onder 11 heeft gegeven over de goede ruimtelijke ordening en de belangenafweging die het college in dat verband heeft gemaakt. Die wijkt verder niet wezenlijk af van de afweging die het college in het kader van dit besluit moest maken.
Is de omgevingsvergunning voldoende om de omzettingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan te mogen verlenen (sub e)?
19. Eisers stellen dat het college de vergunning had moeten weigeren vanwege strijd met het bestemmingsplan, terwijl sub e alleen kan doelen op een binnenplanse afwijking.
19.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mocht de omzettingsvergunning verlenen ondanks de strijd met het bestemmingsplan. Artikel 4 van de Huisvestingsverordening bepaalt op welke gronden het college die vergunning kan weigeren. Het eerste lid onder e bepaalt dat de vergunning geweigerd kan worden als verlening leidt tot strijd met het bestemmingsplan,
tenzij, zoals in dit geval, een omgevingsvergunning is verleend waarin is besloten de afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. Dit is niet beperkt tot binnenplanse afwijkingen. Juist voor buitenplanse afwijkingen moet goed onderbouwd worden dat die in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is het weigeren van de omzettingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan niet mogelijk.
Is het verlenen van de omzettingsvergunning in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op willekeur?
20. Eisers wijzen erop dat vier weken voor de beslissing op bezwaar waarbij de omgevingsvergunning is verleend het beleid inzake het verlenen van afwijkingen is aangepast. Het toepassen van dit beleid is daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
20.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft onder 9.2 al overwogen dat het college het nieuwe beleid toe mag passen. Daarmee is het college er bij het verlenen van de omzettingsvergunning terecht vanuit gegaan dat de omgevingsvergunning is verleend en de strijd met het bestemmingsplan dus geen weigeringsgrond meer kan zijn.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep van [eiser 3] en [eiser 4] tegen de omgevingsvergunning is ongegrond omdat het college het college na een aanvulling in de beslissing op bezwaar op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend en zij in bezwaar geen verzoek hadden gedaan om een proceskostenvergoeding.
21.1.
De rechtbank zal het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen de omgevingsvergunning gegrond verklaren. De reden hiervoor is dat het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase heeft toegekend. De rechtbank zal daarom de beslissing op bezwaar vernietigen voor zover er geen proceskostenvergoeding is toegekend en zelf voorzien in de zaak door alsnog proceskosten in bezwaar toe te kennen. De rechtbank gaat daarbij uit van 2 punten (één voor het indienen van een bezwaarschrift en één voor het bijwonen van de hoorzitting) ter waarde van € 624,- per punt. Zij krijgen in totaal € 1.248,-. Voor het overige blijft de beslissing over de omgevingsvergunning in stand.
21.2.
Omdat het beroep tegen de beslissing op bezwaar over de omgevingsvergunning gegrond is, krijgen [eiser 1] en [eiser 2] ook het griffierecht terug. Dat bedraagt € 187,-. Het college moet dit vergoeden. De rechtbank zal ook een proceskostenvergoeding in beroep toekennen. De rechtbank zal daarbij wegingsfactor licht (factor 0,5) toepassen omdat het beroep uitsluitend gegrond is verklaard vanwege de vergoeding van proceskosten in bezwaar. Omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen, betekent dit dat [eiser 1] en [eiser 2] een proceskostenvergoeding krijgen toegekend van € 875,- (twee keer € 875,- is in totaal € 1.750,-; met een wegingsfactor 0,5 wordt dit € 875,-).
21.3.
De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afwijzen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden.
21.4.
Het rechtstreekse beroep tegen de omzettingsvergunning zal de rechtbank ongegrond verklaren. Deze is op juiste gronden verleend. Dat betekent dat de rechtbank voor dit rechtstreekse beroep ook geen proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht toekent.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser 3] en [eiser 4] tegen het bestreden besluit van 22 januari 2024 (24/5471) ongegrond;
  • verklaart het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen het bestreden besluit van 22 januari 2024 (24/3045) gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 januari 2024 voor zover het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen;
  • veroordeelt het college tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van een proceskostenvergoeding in bezwaar van € 1.248,-;
  • laat het besluit van 22 januari 2024 voor het overige in stand;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan [eiser 1] en [eiser 2] moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in het betalen van een vergoeding van de proceskosten in beroep aan [eiser 1] en [eiser 2] tot een bedrag van € 875,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
  • verklaart het rechtstreekse beroep tegen de omzettingsvergunning van 28 mei 2024 (24/6918) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, [. . .]
Huisvestingswet

Artikel 21

1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
d. tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Huisvestingsverordening Tilburg 2022

Artikel 2. Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte

1. Het is verboden om een woonruimte, zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet:
anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden, waarbij bewoning door 3 of meer personen plaatsvindt.
2. De vergunningplicht heeft betrekking op alle woonruimte binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg ;
3. Het bepaalde in het eerste lid sub a is niet van toepassing op woonruimte, die geheel of gedeeltelijk wordt onttrokken aan de bestemming tot bewoning, indien:
De onttrekking plaatsvindt voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf, niet zijnde kantoor of praktijkruimte aan huis, dat is toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan, dan wel vergunning voor afwijking hiervan is verleend;
De onttrekking plaatsvindt voor het slopen van het pand, waarvoor een sloopmelding is ingediend welke voldoet aan de vereisten van het Bouwbesluit, of waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
Er een omgevingsvergunning is verleend voor het geheel of gedeeltelijk onttrekken van een woonruimte.
4. Het bepaalde in het eerste lid sub b, is niet van toepassing op woonruimte die in het bezit is van een corporatie, mits:
de omzetting is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, dan wel afwijking hiervan mogelijk is;
het huisvesten van bijzondere doelgroepen betreft waarvoor jaarlijkse prestatieafspraken zijn gemaakt, of waarvoor een wettelijke taakstelling geldt;
de omzetting van dergelijke panden bij het college wordt aangemeld en afgemeld als het pand weer als zelfstandige woonruimte in gebruik is.
5. Het bepaalde in het eerste lid sub b, is niet van toepassing op woonruimte die in het bezit is van een door de gemeente erkende zorgaanbieder en bedoeld is voor de huisvesting van cliënten met een zorgindicatie, mits:
de omzetting is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, dan wel afwijking hiervan mogelijk is;
de omzetting van dergelijke panden wordt aangemeld en afgemeld als het pand weer als zelfstandige woonruimte in gebruik is.

Artikel 4. Weigeringsgronden

1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2 van deze huisvestingsverordening jo. artikel 21 van de wet kan worden geweigerd als:
naar het oordeel van het college het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het met de onttrekking of de omzetting gediende belang;
het onder 1a. genoemde belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden en voorschriften aan de vergunning;
de toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft zich uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen omzetting verzet;
het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand;
vergunningverlening zou leiden tot strijdigheid met het bestemmingsplan, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is afgegeven waarin is besloten tot een afwijking op het bestemmingsplan.
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet jo. artikel 2 van deze verordening kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16 augustus 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4190
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2281
3.ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44
4.Artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo
5.Artikel 4, lid 9 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)
6.Artikel 4:84 van de Awb.
7.ABRvS, 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158
8.ABRvS, 3 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2010:BL6214
9.Artikel 8:69a van de Awb.
10.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2 februari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:544