ECLI:NL:RBZWB:2024:8871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/5469
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving tegen college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving, dat op 6 juli 2023 was ingediend. Het college had op 16 november 2023 het verzoek om handhaving afgewezen en deze afwijzing werd in stand gehouden met een besluit van 30 mei 2024. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en een derde partij, [b.v.]. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen, maar oordeelt dat de hoogte van de toegekende dwangsommen niet correct was vastgesteld. De rechtbank vernietigt het besluit van 27 juni 2024 waarin de dwangsommen zijn vastgesteld en bepaalt dat het college een aanvullende dwangsom van € 23,- aan eisers moet betalen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor zover het zich richt tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek, maar gegrond voor de te lage dwangsommen. De rechtbank oordeelt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr.drs. A. Durmus),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [b.v.] uit [plaats] ( [b.v.] )
(gemachtigde: mr.drs. H.A. Pasveer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 16 november 2023 het verzoek om handhaving afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 mei 2024 op het bezwaar van eisers heeft het college de afwijzing in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [b.v.] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en de gemachtigde van eisers, namens het college [naam 1] en mr. L. Stroek en namens [b.v.] [naam 2] , directeur-eigenaar, en haar gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. [b.v.] is sinds 1990 gevestigd aan de [adres] te [plaats] . Op 10 augustus 2022 heeft zij een omgevingsvergunning gekregen om het terrein van de voormalige gemeentelijke milieustraat bij haar bedrijf te voegen. Sinds 2023 gebruikt zij dit terrein daadwerkelijk.
2.1
Op 6 juli 2023 verzoeken eisers om handhaving tegen [b.v.] , omdat het bedrijf in strijd met het bestemmingsplan zou zijn gevestigd en overlast veroorzaakt. Eisers verzoeken ook handhavend op te treden tegen het lawaai van het voorbijrijdend vrachtverkeer van en naar het bedrijventerrein.
2.2
Op 16 november 2023 wijst het college het handhavingsverzoek af. Eisers maken hiertegen bezwaar en stellen het college in gebreke vanwege de lange duur van de besluitvorming. Het college besluit de afwijzing van het handhavingsverzoek onder aanvulling van de motivering in stand te laten. Het college kent eisers bij afzonderlijk besluit van 27 juni 2024 ook dwangsommen toe.
2.3
Op 24 januari 2024 vernietigt de rechtbank de verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en draagt zij het college op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen deze vergunning. [1] Op 19 november 2024 is alsnog een omgevingsvergunning verleend, waarmee het college [b.v.] toestaat om de gronden in overeenstemming met het al eerder vergunde gebruik in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1
De rechtbank wijst erop dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek van 6 juli 2023. De rechtbank zal in het kader van deze procedure geen oordeel geven over de vergunning die op 19 november 2024 aan [b.v.] is verleend.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 6 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [2]
Inhoudelijke beoordeling bestemmingsplan en omgevingsvergunning
Was het college bevoegd handhavend op te treden?
6. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het college bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, als de last strekt tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. Op grond van artikel 2.1 van de Wabo voert het college de regels over het bouwen en het bestemmingsplan uit. Het college is ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. [3] Het college is dus in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Nijverhei 2009
7. Op de gronden waarop het bedrijf [b.v.] is gevestigd is de enkelbestemming ‘Bedrijf’ van toepassing. Hier zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan. [b.v.] is een groothandel in afval en schroot. Volgens de staat van bedrijfsactiviteiten valt een dergelijk bedrijf in categorie 3.1 als het kleiner is dan 1000 m². Als het groter wordt dan 1000 m² is er sprake van een bedrijf dat in categorie 3.2 valt. Door het betrekken van het terrein van de voormalige gemeentelijke milieustraat bij [b.v.] is het bedrijf groter geworden dan 1000 m² en valt het onder categorie 3.2.
Omgevingsvergunning
8. Het college had een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan in bedrijf hebben van een bedrijf dat in categorie 3.2 valt. Deze vergunning is op 24 januari 2024 vernietigd door de rechtbank. Dat betekent dat er ten tijde van het bestreden besluit geen vergunning was.
Is er sprake van een overtreding?
9. Er was ten tijde van het bestreden besluit sprake van een overtreding. De rechtbank is van oordeel dat [b.v.] toen handelde in strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Zij exploiteerde immers een bedrijf van categorie 3.2 waar een bedrijf van categorie 3.1 is toegestaan, terwijl zij daar geen vergunning voor had.
Mogen eisers nog opkomen tegen de strijd met het bestemmingsplan?
10. [b.v.] stelt dat eisers niet meer op mogen komen tegen het niet handhavend optreden wegens strijd met het bestemmingsplan. Eisers hebben dit punt niet opgeworpen in bezwaar. Artikel 6:13 Awb staat eraan in de weg dat dat punt nu toch nog wordt opgenomen.
10.1
Dit verweer slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het eisers niet verweten kan worden dat zij zich in bezwaar niet hebben beroepen op strijd met het bestemmingsplan. Dat houdt in dat de rechtbank deze beroepsgrond gewoon mee zal nemen in de beoordeling. In het bezwaarschrift hebben eisers wel degelijk de strijd met het bestemmingsplan benoemd. Zij hebben echter geconstateerd dat er ten tijde van het bezwaarschrift een vergunning lag die de afwijking van het bestemmingsplan toestond. Het is dus logisch dat zij zich op dat moment niet meer beriepen op strijd met het bestemmingsplan. Dat zou naar verwachting toch niet slagen. Nu die vergunning naar aanleiding van een andere beroepszaak die eisers hebben aangespannen is vernietigd, is het logisch dat zij zich nu wel weer beroepen op strijd met het bestemmingsplan.
Kon het college afzien van handhavend optreden?
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
11.1
Het college stelt dat handhavend optreden onevenredig was omdat er concreet zicht op legalisatie was. Volgens vaste jurisprudentie kan handhaving dan achterwege blijven. [4]
11.2
De rechtbank is van oordeel dat er inderdaad concreet zicht op legalisatie was op het moment van het bestreden besluit. Er lag immers een aanvraag waarop het college (in bezwaar) opnieuw moest beslissen, waarbij het college bereidwillig was de vergunning te verlenen. Volgens vaste rechtspraak is er dan sprake van een concreet zicht op legalisatie. [5]
Overtreding van milieuregelgeving door [b.v.]
12. Eisers hebben in beroep, anders dan in hun handhavingsverzoek en bezwaarschrift, geen gronden ingediend die zien op geluids- trillings- en stofoverlast door eventuele overtreding van milieuregelgeving door [b.v.] . Ter zitting hebben eisers niet aan kunnen geven waar deze gronden in hun beroepschrift staan. De rechtbank kan daarom geen oordeel geven over het al dan niet overtreden van de milieuregelgeving door [b.v.] .
Geluidsoverlast door vrachtverkeer en industrieterrein
13. Eisers klagen over geluidsoverlast van het bedrijventerrein in het algemeen en door het vrachtverkeer dat langs hun huis van en naar het bedrijventerrein gaat in het bijzonder. Dit veroorzaakt geluidsoverlast, terwijl het verkeer een andere route kan nemen. Volgens eisers is het college in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de algemene geluidsoverlast van het bedrijventerrein.
13.1
Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat het (vracht)verkeer hier over een openbare weg rijdt. Dat is toegestaan en er is dus geen sprake van een overtreding.
13.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het oorspronkelijke verzoek hebben eisers alleen geklaagd over vrachtverkeer van en naar het bedrijventerrein en niet over andere algemene geluidsoverlast. Het college heeft dat verzoek gemotiveerd afgewezen. Eisers zijn op dit aspect van het handhavingsverzoek niet meer ingegaan, maar hebben hun verzoek uitgebreid tot geluidsoverlast van het bedrijventerrein in het algemeen. Na het besluit op het handhavingsverzoek kan dit in bezwaar of beroep niet meer worden uitgebreid. [6] Het betoog van eisers dat het college om verduidelijking van het handhavingsverzoek had moeten vragen slaagt ook niet. Het oorspronkelijke handhavingsverzoek gaf immers geen aanleiding om te veronderstellen dat dit ruimer bedoeld was dan het was opgeschreven. Het verzoek om handhaving vanwege geluidsoverlast van het bedrijventerrein in het algemeen kan daarom niet door de rechtbank in deze procedure beoordeeld worden.
Besluit op de ingebrekestelling
14. Eisers stellen dat het college de toegekende dwangsommen niet op de juiste manier heeft vastgesteld. Er ontbreekt één dag.
14.1
Deze beroepsgrond slaagt. Het college heeft bij het vaststellen van de verbeurde dwangsommen een dag gemist, waardoor het dwangsombedrag € 23,- te laag is vastgesteld. Het college heeft de ingebrekestelling op 6 mei 2024 ontvangen. Het college heeft dan nog twee weken de tijd om te beslissen zonder dwangsommen te verbeuren. Dat betekent dat het college tot en met 20 mei 2024 de tijd had om te beslissen. Op 21 mei 2024 verbeurde het college de eerste dwangsom. Het college heeft uiteindelijk op 4 juni 2024 het bestreden besluit verzonden. Dat houdt in dat vanaf 21 mei tot en met 3 juni 2024 dwangsommen zijn verbeurd. Dat betekent dat het college over 14 dagen dwangsommen heeft verbeurd van € 23,- per dag, dus in totaal € 322,-. Het college heeft ten onrechte voor maar 13 dagen dwangsommen toegekend met een totaalbedrag van € 299,-.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond omdat het college de verbeurde dwangsommen te laag heeft vastgesteld. De rechtbank zal daarom het besluit van 27 juni 2024 waarin de hoogte van de dwangsommen is vastgesteld vernietigen en bepalen dat het college alsnog € 23,- extra aan dwangsommen moet betalen.
15.1
De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen. Zij zal daarom het bestreden besluit van 30 mei 2024 in stand laten.
15.1
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De rechtbank zal daarbij wegingsfactor zeer licht (factor 0,25) toepassen omdat het beroep uitsluitend gegrond is verklaard vanwege de toekenning van de extra dag dwangsom. Omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen, betekent dit dat eisers een proceskostenvergoeding krijgen toegekend van € 437,50 (twee keer € 875,- is in totaal € 1.750,-; met een wegingsfactor 0,25 wordt dit € 437,50).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het zich richt tegen het besluit van 30 mei 2024 waarin het college weigert handhavend op te treden;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het zich richt tegen het besluit van 27 juni 2024 waarin het college eisers dwangsommen toekent;
- vernietigt dit besluit van 27 juni 2024 voor zover daarin € 299,- in plaats van € 322,- aan dwangsommen is toegekend;
- veroordeelt het college tot het betalen van een aanvullende dwangsom van € 23,- aan eisers vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eisers;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 5.2
1. Het bevoegd gezag heeft tot taak:
a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften;
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Nijverhei 2009
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten; [.]

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24 januari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:563
2.ABRvS, 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140
3.Artikel 5:32 en 5:4 van de Awb
4.ABRvS, 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:594
5.ABRvS, 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1350 en ABRvS, 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2576
6.ABRvS 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3012, r.o. 9 en ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1998, r.o. 5.2.