ECLI:NL:RBZWB:2024:9237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/3450
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag schadevergoeding kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 28 maart 2023 voor schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Eiseres had een aanvraag ingediend in het kader van de integrale herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2013. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres op 29 maart 2024 verweerder in gebreke heeft gesteld.

De rechtbank overweegt dat, volgens de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), een aanvraag voor aanvullende schadevergoeding kan worden ingediend nadat verweerder een besluit heeft genomen over de integrale beoordeling. De rechtbank wijst erop dat een compensatie-beschikking niet in rechte vast hoeft te staan voordat een aanvraag voor werkelijke schade kan worden ingediend. De rechtbank legt verweerder een termijn van zes weken op om alsnog een besluit te nemen, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken, gezien het aantal aanvragen dat door verweerder moet worden behandeld.

Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 437,50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: voorheen mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 28 maart 2023 om schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) in aanvulling op de toegekende compensatie bij de integrale herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2013.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Verweerder heeft in het verweerschrift van 6 mei 2024 het standpunt ingenomen dat het beroep ongegrond is omdat het beroep werd ingesteld terwijl nog niet is beslist op het lopend bezwaar tegen de uitkomst van de integrale beoordeling. Verweerder stelt dat een verzoek om aanvullende schadevergoeding bij de CWS pas kan worden behandeld op het moment dat de integrale beoordeling vast staat.
3.1 De rechtbank overweegt dat uit artikel 2.1, derde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt dat een aanvraag voor aanvullende schadevergoeding kan worden gedaan nadat verweerder een besluit heeft genomen over de integrale beoordeling. In antwoord op de door de rechtbank Rotterdam in dit kader gestelde vragen aan verweerder heeft verweerder ook erkend dat uit het wettelijk stelsel voortvloeit dat een compensatie-beschikking niet in rechte vast hoeft te staan, voordat er een aanvraag voor de werkelijke schade kan worden ingediend. De rechtbank verwijst naar de aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2024 gehechte bijlage. [2] Uit die bijlage blijkt dat verweerder soms wel en soms niet de behandeling van de aanvraag voor werkelijke schade aanhoudt in afwachting van de beslissing op het bezwaar tegen de integrale beoordeling. De rechtbank overweegt dat een dergelijke aanhouding de beslistermijn niet verlengt en ook niet opschort. Een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
3.2
Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 28 maart 2023. De aanvraag is in behandeling genomen en de beslistermijn is verlengd. Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden. [3] Eiseres heeft verweerder op 29 maart 2024 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op die datum ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 [4] acht de rechtbank in dit geval een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de voormalig gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 24 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.