ECLI:NL:RBZWB:2025:107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
24/2585
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de taxivrijstelling voor motorrijtuigen in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de taxivrijstelling voor motorrijtuigen, specifiek voor een taxi die door belanghebbende wordt gebruikt. De inspecteur had eerder een beschikking afgegeven waarin de taxivrijstelling met ingang van 26 september 2023 werd verleend. Belanghebbende was van mening dat de vrijstelling al vanaf 5 juli 2022 moest ingaan, omdat hij zijn taxi vanaf die datum in gebruik had genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat het beroepschrift eerder was ingediend dan de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de ingangsdatum van de taxivrijstelling op 26 september 2023 heeft vastgesteld, omdat de vrijstelling pas kan worden verleend na een verzoek van de belastingplichtige, dat in dit geval op 2 oktober 2023 was ingediend. Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat er een toezegging was gedaan door de Belastingdienst die hem het vertrouwen gaf dat de vrijstelling eerder zou ingaan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de taxivrijstelling terecht is toegepast met de ingangsdatum van 26 september 2023. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 23 februari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een beschikking afgegeven, waarbij vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting voor belanghebbendes taxi is verleend met ingang van 26 september 2023 (de beschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en
[inspecteur 3] .
Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 5 september 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op dezelfde datum is een notificatie van de plaatsing van dit bericht aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven
e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 5 september 2024 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de vrijstelling voor taxi’s in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) (de taxivrijstelling) [1] moet worden toegepast met ingang van 5 juli 2022 – zoals belanghebbende bepleit – of met ingang van 26 september 2023, zoals de inspecteur voorstaat. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur in de beschikking terecht 26 september 2023 als ingangsdatum gehanteerd voor toepassing van de taxivrijstelling. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is vanaf 19 juni 2022 houder van het motorrijtuig met [kenteken] (de auto). De auto wordt door belanghebbende gebruikt als taxi.
3.1.
Belanghebbende heeft een verzoek ingediend tot toepassing van de taxivrijstelling. Dit verzoek is gedagtekend 2 oktober 2023 en op 4 oktober 2023 door de inspecteur ontvangen.
3.2.
Bij beschikking van 27 november 2023 is aan belanghebbende de taxivrijstelling verleend met ingang van 26 september 2023.
3.3.
Belanghebbende heeft een verklaring van [de boekhouder] , de boekhouder van belanghebbende, van 20 februari 2024 overgelegd waarin het volgende staat:
“Bij deze kan ik u bevestigen dat de heer [belanghebbende] zijn BMW 318 GT als taxi gebruikt sinds 5 juli 2022.
Hierbij de gegevens van de taxi, het gaat om een BMW 318 GT [kenteken] , het voertuig is sinds 1 juli 2022 bij RDW als taxi gekeurd
De heer [belanghebbende] is al sinds jaar en dag als taxi chauffeur ingeschreven bij de KVK (…)”
3.4.
Belanghebbende heeft contact gehad over de taxivrijstelling met een medewerkster van de Belastingtelefoon Auto, [naam] . De inspecteur heeft in beroep hierover navraag gedaan bij [naam] . Zij heeft toen het volgende verklaard:
“Ik kan mij geen gesprek herinneren met dhr. [belanghebbende] , het kan wel zo zijn dat hij contact heeft opgenomen met mij. De ingangsdatum van de vrijstelling is altijd conform wet- en regelgeving. Als hij met nieuwe punten was gekomen (bijvoorbeeld een eerder ingediend verzoek), dan had ik van dit gesprek een notitie gemaakt, de bewijsstukken opgevraagd en het uitgezocht om meneer daarover terug te bellen. Van dat soort gesprekken maak ik dan ook notities.”

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
4. De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende ontvangen op
21 februari 2024. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 23 februari 2024. Dat betekent dat het beroepschrift in beginsel te vroeg (prematuur) is ingediend. Het prematuur verklaren van een beroepschrift blijft achterwege als de uitspraak op bezwaar al tot stand was gekomen of de indiener redelijkerwijs kon menen dat de uitspraak op bezwaar reeds tot stand was gekomen. [2]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar bij het beroepschrift heeft gevoegd en deze kennelijk eerder dan de dagtekening heeft ontvangen. Dat betekent dat al eerder uitspraak op bezwaar is gedaan, in ieder geval op of voor 21 februari 2024. Het beroep is daarom niet prematuur ingediend en derhalve ontvankelijk.
Taxivrijstelling
4.2.
De taxivrijstelling wordt verleend voor motorvoertuigen die geheel of nagenoeg geheel blijkens een vergunning als taxi worden gebruikt. [3] Daartoe moet de belastingplichtige een afschrift van de vergunning en de kentekenkaart of het kentekenbewijs overleggen. Ook moet de exploitant van het motorrijtuig een verklaring overleggen waarin staat dat het motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer. Op een verzoek om toepassing van de vrijstelling wordt bij beschikking beslist. De vrijstelling werkt – tenzij in de beschikking anders is bepaald – terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend. [4]
4.3.
Belanghebbende stelt dat de auto vanaf 5 juli 2022 kwalificeert als taxi. Om die reden is hij van mening dat de taxivrijstelling al vanaf die datum moet worden toegekend en er een teruggaaf motorrijtuigenbelasting – over de periode van 5 juli 2022 tot en met 26 september 2023 – verleend moet worden. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar een verklaring van zijn boekhouder (3.3).
4.4.
De inspecteur voert aan dat de taxivrijstelling op grond van (gunstig) beleid [5] wordt toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is ontvangen. Het beleid heeft ertoe geleid dat de vrijstelling in dit geval wordt toegepast met als ingangsdatum 26 september 2023.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de taxivrijstelling terecht met ingang van 26 september 2023 verleend. Daartoe overweegt de rechtbank dat de taxivrijstelling enkel wordt verleend als daartoe een verzoek wordt gedaan en is voldaan aan de (drie) cumulatieve voorwaarden. Belanghebbende heeft op 2 oktober 2023 het (eerste) verzoek ingediend. Dat er mogelijkerwijs eerder aan de voorwaarden werd voldaan, leidt er niet toe dat de vrijstelling al vanaf dat eerdere moment wordt toegekend. De datum van het verzoek is het uitgangspunt.
Vertrouwensbeginsel
4.6.
Belanghebbende voert aan dat hij contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon Auto en dat [naam] tijdens dat telefoongesprek (zie 3.4) een teruggaaf motorrijtuigenbelasting heeft aangeboden voor vijf maanden voorafgaand aan 26 september 2023. Hieruit volgt naar zijn mening dat er kennelijk een mogelijkheid is om teveel betaalde motorrijtuigenbelasting terug te ontvangen.
4.7.
De inspecteur heeft aangevoerd dat in gevallen als die van belanghebbende altijd conform het (begunstigende) beleid van de Belastingdienst wordt gehandeld en geen aanvullende teruggaaf wordt gegeven. De inspecteur heeft betwist dat [naam] iets anders heeft gezegd.
4.8.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er beleid bestaat binnen de Belastingdienst om de taxivrijstelling ruimer toe te passen dan de inspecteur heeft gedaan. Dit neemt niet weg dat een eerdere ingangsdatum moet worden gehanteerd als [naam] aan belanghebbende een toezegging heeft gedaan en daarmee het vertrouwen heeft gewekt dat een eerdere ingangsdatum kon worden gehanteerd. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen, is niet van belang wat de desbetreffende inspecteur heeft bedoeld, maar hoe belanghebbende de uitlatingen van die inspecteur redelijkerwijs kon begrijpen. Het perspectief van belanghebbende is dus beslissend. Het woord `redelijkerwijs' is daarbij van belang. De indruk die belanghebbende heeft moet wel gebaseerd zijn op objectieve gegevens en mag niet louter berusten op de subjectieve interpretatie die wordt gegeven aan hetgeen is besproken. [6]
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat de inspecteur – ook rekening houdend met de verklaring van [naam] – op enige manier (objectief) de indruk heeft gewekt dat er een teruggaaf motorrijtuigenbelasting zou kunnen worden verleend. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de taxivrijstelling (terecht) wordt toegepast met als ingangsdatum 26 september 2023.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 10 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.De vrijstelling is opgenomen in artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet Mrb.
2.Artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet Mrb en artikel 23, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (UB Mrb).
4.Artikel 27, vijfde lid, van het UB Mrb.
5.Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting van 16 december 2021, nr. 2021-213896, stcrt. 2021, 48140.
6.Zie Gerechtshof Amsterdam, 23 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ3780.