ECLI:NL:RBZWB:2025:1138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
10894479 \ MB VERZ 24-59
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete wegens parkeren op laadpaal met defecte laadkabel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een parkeerplaats voor elektrische voertuigen, terwijl het voertuig niet was aangesloten op de laadpaal. Betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde van Fixiq Legal, stelde dat de laadpaal defect was en dat zij haar laadkabel in de auto had gelegd om deze te beschermen. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 17 januari 2025 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, was verricht, en dat de betrokkene verantwoordelijk was voor het parkeren op de aangewezen plek, ongeacht de defecte laadpaal. De kantonrechter erkende echter dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De boete werd gematigd met 25% en de proceskostenvergoeding werd toegewezen voor de fase bij de kantonrechter.

De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, waardoor de boete werd verlaagd tot € 75,- plus administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie opgedragen om een te veel betaalde zekerheidstelling van € 25,- aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich te vergewissen van de geldende parkeerregels, ook in het geval van defecte laadpalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer : 10894479 \ MB VERZ 24-59
CJIB-nummer : 0062 5422 5465 0842
uitspraakdatum : 17 januari 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde] (Fixiq Legal)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 januari 2025. Namens de officier van justitie is verschenen mr. I.M.E. van der Meijden (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: parkeren op parkeergelegenheid met ander doel dan aangegeven wijze op het Wagnerplein ter hoogte van de Drieburcht te Tilburg op 7 december 2022 om 16:01 uur.
In het aanvullende beroepschrift van 6 maart 2024 heeft gemachtigde samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene had haar voertuig via de laadkabel verbonden aan de laadpaal, maar die was defect. Als een laadkabel wordt verbonden aan een niet werkende laadpaal, kan deze gemakkelijk worden meegenomen. Om dat te voorkomen heeft betrokkene de laadkabel teruggelegd in haar auto. Betrokkene heeft hiervan ook melding gemaakt bij de gemeente. Betrokkene is vervolgens in contact gekomen met de verbalisant ter plaatse. De verbalisant had begrip voor de situatie en wilde de beschikking verwijderen, maar dat kon niet meer. Volgens betrokkene geven de omstandigheden aanleiding tot matiging van de sanctiebeschikking. Gemachtigde heeft in het aanvullende beroepschrift van 2 januari 2025 aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden. De sanctie werd aan betrokkene opgelegd op 2 januari 2023. De zaak wordt op de zitting van 17 januari 2025 behandeld. De redelijke termijn (artikel 6 EVRM) wordt dan ook overschreden in eerste aanleg. Gemachtigde verzoekt de sanctie met 25% te matigen. Voorts verzoekt gemachtigde een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het voertuig van betrokkene stond op een parkeerplaats die was bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen terwijl het voertuig niet was aangesloten om op te laden. Daarmee staat vast dat de gedraging is verricht. Dat de betrokkene wel de bedoeling had om het voertuig op te laden maar dit niet kon doen omdat de laadpaal defect was, maakt niet dat de gedraging niet is verricht. De betrokkene heeft er voor gekozen om haar voertuig op deze plaats te parkeren en hier geparkeerd te laten nadat zij ontdekt had dat de laadpaal defect was. De parkeerplaats werd daarmee gebruikt voor een ander dan het aangewezen doel. De gevolgen van deze keuze dienen voor rekening van betrokkene te komen. De zittingsvertegenwoordiger verwijst naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:6610). Wel is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De sanctie dient met 25% gematigd te worden. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding heeft de zittingsvertegenwoordiger verzocht dat dit enkel voor de kantonfase dient te worden toegekend.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Een bestuurder van een voertuig dient zich ervan te vergewissen dat parkeren of stilstaan op een bepaalde gelegenheid is toegestaan. Dit is een eigen verantwoordelijkheid. Als een laadpaal defect is, waarvan de kantonrechter overigens niet is gebleken, dient daar niet geparkeerd te worden nu deze plek is bedoeld om voertuigen op te laden. Betrokkene heeft het risico aanvaard om beboet te worden, daar zij haar voertuig alsnog op de betreffende parkeerplek heeft laten staan.
De boete is dus terecht opgelegd.
Hoorplicht
De gemachtigde stelt dat sprake is van schending van de hoorplicht in de fase van het beroep bij de officier van justitie, waar betrokkene zelf beroep had ingesteld. In de inleidende boetebeschikking is sinds 22 december 2022 onder het kopje “Niet eens met de boete?” onder andere vermeld “
Wilt u in een gesprek uitleggen waarom u het niet eens bent met de boete? Geef dan ook uiterlijk [datum] aan dat u gehoord wilt worden.” Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt hieruit voldoende duidelijk wat het recht om te worden gehoord inhoudt en dat betrokkene hiervan gebruik heeft kunnen maken. Van schending van de hoorplicht is daarom geen sprake (zie ook ECLI:NL:GHARL:2024:4649).
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 2 januari 2023 en is de redelijke termijn dus met twee weken overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend voor de fase bij de kantonrechter:
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 907,- =
€ 453,50
totaal € 453,50

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,-, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,-, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, Postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: