ECLI:NL:RBZWB:2025:1761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
24/4807 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens te lang verblijf in het buitenland zonder dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering over de periode van 10 tot en met 27 oktober 2023 en van 17 tot en met 22 december 2023, omdat hij langer dan vier weken in het buitenland had verbleven. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat de eiser zijn verblijf in het buitenland niet had gemeld en de toegestane periode van vier weken had overschreden. De rechtbank benadrukte dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien de eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet melden van zijn verblijf en hij niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4807 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.R. Aerts),
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, Orionis

(gemachtigde: mr. N.M. Feijtel).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 7 maart 2024 (het primaire besluit) heeft Orionis eisers recht op bijstand ingetrokken over de periode van 10 tot en met 27 oktober 2023 en de periode van 17 tot en met 22 december 2023. Een bedrag van € 1.120,14 is van hem teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 april 2024 is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van Orionis.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Orionis is een onderzoek naar het recht op bijstand gestart naar aanleiding van de verklaring van een vriend van eiser, die stelde dat eiser met zijn bankpas in Egypte was.
Op 1 februari 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen Orionis en eiser. Eiser heeft toen verklaard dat hij van 11 september 2023 tot en met 27 oktober 2023 en van 16 tot en met 22 december 2023 in Egypte is geweest. Hij heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van deze verklaring.
Bij het primaire besluit heeft Orionis eisers recht op bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet ingetrokken over de periode van 10 tot en met 27 oktober 2023 en de periode van 17 tot en met 22 december 2023. Een bedrag van € 1.120,14 is van hem teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Er is sprake van schending van de inlichtingenplicht vanwege het niet melden van verblijf in het buitenland. Bovendien is eiser langer dan de toegestane vier weken in het buitenland geweest. Op grond van artikel 13, eerste lid, onder e, van de Participatiewet bestaat er dan geen recht op bijstand. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd voor het langer dan toegestane verblijf in het buitenland, noch om van terugvordering af te zien.
Beroepsgronden
4. Eiser wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:726). Daarin worden nieuwe opvattingen toegepast over overheidsoptreden bij herziening en terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen. Het komt er op neer dat ook gekeken wordt naar de oorzaken van de herziening en terugvordering en dat intensiever wordt getoetst of sprake is van dringende redenen. De bestuursrechter moet dringender toetsen of uitkeringsinstanties voldoende oog hebben voor de menselijk maat. Eiser heeft aangegeven dat hij naar Egypte is afgereisd vanwege het besparen van tandartskosten. De behandeling is in Egypte vele malen goedkoper dan in Nederland. Ook als je verzekerd bent in Nederland zijn tandartskosten hoog en voor velen is dit een reden om minimaal gebruik te maken van de tandarts of daarvan af te zien. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming. Een dag voor de zitting heeft eiser stukken overgelegd waaruit blijkt dat de door hem ondergane tandartsbehandeling in Nederland is begroot op € 1.387,86, terwijl dit in Egypte omgerekend uitkomt op een bedrag van € 342,00.
Oordeel van de rechtbank
Uitsluiting van het recht op bijstand
5. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland geen recht op bijstand.
6. Eiser erkent dat hij van 11 september 2023 tot en met 27 oktober 2023 in het buitenland is geweest. De termijn van vier weken liep van 11 september 2023 tot en met 9 oktober 2023. Dat betekent dat eiser van 10 tot en met 27 oktober 2023 geen recht meer had op bijstand vanwege de overschrijding van de vier weken termijn. Dit heeft eiser niet betwist. Eiser erkent ook dat hij van 17 tot en met 22 december 2023 in het buitenland is geweest. Ook in die periode had hij geen recht op bijstand, aangezien de toegestane vier weken verblijf in het buitenland al overschreden waren per 10 oktober 2023.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet
7. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat Orionis op grond van artikel 16 van de Participatiewet bijstand had moeten verlenen, wordt hij daarin door de rechtbank niet gevolgd. Zeer dringende redenen als bedoeld in deze bepaling doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend, ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Uit de door eiser overgelegde stukken omtrent de tandartsbehandeling blijkt niet dat er sprake was of is geweest van een dergelijke acute noodsituatie.
Intrekking
8. Eiser heeft zijn vertrek naar en verblijf in het buitenland niet gemeld bij Orionis. Daarmee heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden. Gelet op het voorgaande was Orionis gehouden om met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet de bijstandsuitkering van eiser in te trekken over de periode van 10 tot en met 27 oktober 2023 en de periode van 17 tot en met 22 december 2023.
Terugvordering
9. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat Orionis niet tot terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 17 tot en met 22 december 2023 had mogen overgaan. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 waarin de uitleg van dringende redenen in het kader van de Wajong is verruimd.
10. In recente uitspraken van 10 december 2024 heeft de CRvB bevestigd dat voor wat betreft de Participatiewet bij de uitspraak van 18 april 2024 kan worden aangesloten. [2] De CRvB heeft geoordeeld dat er een ruimere invulling moet worden geven aan het begrip ‘dringende redenen’ als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet om geheel of gedeeltelijk van terugvordering te kunnen afzien. De CRvB overweegt dat de wetgever de bijstandverlenende instantie een discretionaire bevoegdheid heeft gegeven bij het beslissen of sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Bij de gebruikmaking daarvan moet de bijstandverlenende instantie een belangenafweging maken. Dat brengt mee dat het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken moet zijn gebaseerd op een evenwichtige belangenafweging. Tegenover het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van wat te veel ontvangen is, staat het belang van de betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt. In dat verband moet naar het oordeel van de CRvB niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het bestuursorgaan is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het bestuursorgaan die aan een herziening of terugvordering ten grondslag liggen. Van belang is ook het aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.
11. De rechtbank stelt vast dat de terugvordering het gevolg is van het feit dat eiser zijn verblijf in het buitenland niet heeft gemeld. Met dat verblijf heeft hij bovendien de toegestane periode van vier weken overschreden. Daarbij is relevant dat eiser in 2019 en 2020 wel vakantiemeldingen heeft gedaan bij Orionis, zodat hij op de hoogte was van de regels met betrekking tot verblijf in het buitenland. Daarnaast heeft eiser in eerste instantie tegenover Orionis ontkend dat hij in het buitenland is geweest, totdat uit zijn bankafschriften het tegendeel bleek. Eiser heeft dus zelf een groot aandeel gehad in de ontstane situatie. Van enige nalatigheid van de zijde van Orionis is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft voor eiser. Er is dan ook geen sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 26 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 13
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geldt voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.
Artikel 16
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:266