In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 3.951, welke belanghebbende aanvecht. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Tijdens de zitting op 13 januari 2025 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank concludeert dat het hoorrecht niet is geschonden, omdat de gemachtigde van belanghebbende het hoorgesprek voortijdig heeft beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en vermindert deze tot € 3.632. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het betalen van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.