ECLI:NL:RBZWB:2025:1970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/11029
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en de schending van het hoorrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 3.951, welke belanghebbende aanvecht. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Tijdens de zitting op 13 januari 2025 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank concludeert dat het hoorrecht niet is geschonden, omdat de gemachtigde van belanghebbende het hoorgesprek voortijdig heeft beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en vermindert deze tot € 3.632. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het betalen van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 november 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.951 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 26 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Tevens beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn alsmede een proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het hoorrecht niet geschonden. Verder is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en verminderd dient te worden tot € 3.632. Tevens heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en op een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz A 200 Business Solution (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 8 juni 2018 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van JB Taxaties B.V. Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs € 39.671 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto € 19.000. De historische bruto bpm bedraagt € 8.054 waarbij uit is gegaan van een CO2-uitstoot van 141 g/km. In het taxatierapport is een schadebedrag opgenomen van € 17.782,68 waarvan € 14.500 (81,5%) ten laste van de handelsinkoopwaarde is gebracht. De handelsinkoopwaarde na schade is daarom vastgesteld op € 4.500. Volgens de aangifte heeft de auto een CO2-uitstoot van 141 g/km.
4.2.
De auto is door een medewerker van de Belastingdienst geïnspecteerd op schade waarbij geen schade in aanmerking is genomen. De inspecteur heeft de historische nieuwprijs vastgesteld op € 41.581 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.120. Hiervoor heeft de inspecteur gebruik gemaakt van de koerslijst AutotelexPro. De bruto historische Bpm is vastgesteld op € 8.054. Naar aanleiding van deze berekening heeft de inspecteur het na te heffen bedrag voor vastgesteld op € 3.951.
4.3.
Tot de gedingstukken behoort een stuk, ‘Raadplegen BPM aangifte/melding/opgaaf’, ‘Voertuigbeeld RDW’ met de kenmerken van de auto. Hierin is vermeld dat de CO2-uitstoot van de auto 145 g/km is.
4.4.
Tot de gedingstukken behoort verder de volgende passage uit een email inzake het hoorgesprek:.

Naar aanleiding van uw reactie op het verslag van het hoorgesprek op 8 november 2023 wil ik u als volgt berichten.
Op 8 november 2023 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, u hebt dit hoorgesprek voortijdig beëindigd. In uw mail van 9 november 2023 geeft u aan dat we hebben afgesproken het hoorgesprek op maandag 13 november 2023 voort te zetten en dat u 2 dagen termijnuitstel geeft in verband met de ingebrekestellingen. Dit is niet juist, mijns inziens is geen afspraak gemaakt. We hebben erover gesproken het hoorgesprek voor de nog niet besproken dossiers voort te zetten op maandag 13 november 2023. Inzake het termijnuitstel verkeerden wij daarbij in de veronderstelling dat u dit wilde geven voor alle dossiers, u gaf echter expliciet aan dat dit alleen zou gelden voor de niet besproken dossiers. Mede omdat u alle ingebrekestellingen uit dit hoorgesprek van 9 november 2023 ook in één keer hebt ingediend, was het voor u een kleine moeite geweest om voor alle zaken dit uitstel van 2 dagen te verlenen. U gaf aan dat niet te willen.
Wij hebben vervolgens aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met uw opsplitsing. Tot een afspraak is het dan ook niet gekomen.

Motivering

Schending hoorrecht?
4.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat het hoorrecht is geschonden omdat feitelijk geen hoorgesprek plaats heeft gevonden. Belanghebbende verzoekt daarom om terugwijzing zodat alsnog een hoorgesprek plaats kan vinden. De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de zaak van belanghebbende inderdaad geagendeerd stond voor het hoorgesprek en dat het gesprek beëindigd is op initiatief van de gemachtigde.
4.6.
De inspecteur verwijst naar de correspondentie (zie 4.4) en stelt dat een hoorgesprek plaats heeft gevonden in een groot aantal zaken waarbij de zaak van belanghebbende ook geagendeerd was. Belanghebbendes gemachtigde heeft echter gekozen om het hoorgesprek voortijdig te beëindigen waardoor de zaak van belanghebbende niet besproken is tijdens het hoorgesprek. Naar de mening van de inspecteur dient dit voor de rekening van belanghebbende te komen is er geen sprake van schending van het hoorrecht.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de zaak van belanghebbende gepland stond voor een hoorgesprek en het hoorgesprek zelf plaats heeft gevonden. Dat de gemachtigde om hem moverende redenen het hoorgesprek beëindigd heeft voordat de zaak van belanghebbende daadwerkelijk besproken is, maakt niet dat sprake is van schending van het hoorrecht. Immers, belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende heeft betoogd, is er evenmin aanleiding om een nieuw hoorgesprek te laten plaatsvinden nu geen feiten of omstandigheden zijn opgekomen na het hoorgesprek waar de uitspraak op bezwaar op gebaseerd is. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van schending van het hoorrecht. Het betoog van belanghebbende faalt.
Historische nieuwprijs
4.8.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de historische nieuwprijs te laag vastgesteld en niet in overeenstemming met de netto cataloguswaarde. Volgens belanghebbende dient de historische nieuwprijs te worden vastgesteld op € 44.490. Ter motivering van dit standpunt heeft belanghebbende onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023. [2]
4.9.
De inspecteur heeft gesteld dat het arrest van 22 december 2023 niet van toepassing is omdat in die zaak de netto cataloguswaarde en de handelsinkoopwaarde niet in geschil waren. De inspecteur betwist de netto catalogusprijs en stelt dat deze ten onrechte gebaseerd is op een CO2-uitstoot van 141 g/km. Volgens de inspecteur is de CO2-uitstoot van de auto 145 g/km. De inspecteur is verder van mening dat het referentievoertuig uit de door hem overgelegde koerslijst AutotelexPro, met een CO2-uitstoot van 120g/km, qua model en uitrustig beter aansluit bij de auto en concludeert dat de verschuldigde belasting eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
4.10.
Vast staat dat van de auto zelf geen Nederlandse catalogusprijs bestaat. In artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm staat dat als een Nederlandse catalogusprijs niet bekend is, de catalogusprijs door vergelijking wordt bepaald. [3] De rechtbank volgt belanghebbende in haar betoog nu de inspecteur de stelling van belanghebbende onvoldoende gemotiveerd betwist heeft in zijn betoog. Gelet op het argument van de inspecteur dat tussen de auto van belanghebbende en het vergelijkingsvoertuig van de koerslijst uit de aangifte, waarbij kennelijk een verschil in CO2-uitstoot bestaat van 4 g/km, een te groot verschil bestaat tussen het model en de uitvoering, heeft de inspecteur niet inzichtelijk gemaakt waarom tussen de door hem aangevoerde vergelijkingsauto meer overeenkomsten bestaan dan met de auto van belanghebbende. Naar de rechtbank begrijpt uit de toelichting ter zitting van de inspecteur, heeft onder meer de uitrusting van de auto invloed op de CO2-uitstoot van een auto. Gelet op het verschil in de CO2-uitstoot tussen de door de inspecteur in de beroepsfase aangedragen vergelijkingsauto en de auto van belanghebbende, zijnde 25 g/km en het gebrek aan onderbouwing van de zijde van de inspecteur waarom deze auto beter vergelijkbaar is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de inspecteur te volgen ten aanzien van de door hem gestelde netto catalogusprijs. Dit brengt mee dat de historische nieuwprijs vastgesteld dient te worden op € 44.499.
Waardevermindering in verband met schade
4.11.
Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag vernietigd dient te worden omdat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schade uit het taxatierapport van belanghebbende. Dat ten tijde van de schouw door de inspecteur de auto reeds volledig hersteld was, maakt niet dat belanghebbende de schade ten tijde van het belastbare feit niet aannemelijk heeft gemaakt middels het taxatierapport.
4.12.
De inspecteur is van mening dat terecht geen rekening is gehouden met een waardevermindering door schade.
4.13.
De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte schade had. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade.
Hoogte naheffingsaanslag
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag als volgt dient te worden verminderd.
Historische nieuwprijs
€ 44.499
Handelsinkoopwaarde
€ 25.120
Afschrijving
€ 19.370
Bruto historische Bpm (A)
€ 8.054
Afschrijvingspercentage (B)
43,5379%
Afschrijving
€ 3.506
(100% -/- B) x A
Verschuldigde Bpm
€ 4.546
Voldaan op aangifte
€ 914
Naheffing
€ 3.632
Belastingrente
4.15.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Immateriële schadevergoeding
4.16.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.17.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 6 juni 2021 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2025. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 47 maanden verstreken.
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 23 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 31 maanden heeft geduurd en daarmee 25 maanden te lang, komt de overschrijding volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.632 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.000;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7:9 van de Awb.