ECLI:NL:RBZWB:2025:216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
24/4178
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikking 2023 en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar op 15 maart 2023 eindigde, terwijl het bezwaarschrift pas op 13 maart 2024 was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de beslissing van de heffingsambtenaar. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 maart 2024. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking 2023 alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
2.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
2.2.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
3. Vast staat dat de dagtekening van het aanslagbiljet 1 februari 2023 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 15 maart 2023.
3.1.
Het bezwaarschrift, met dagtekening 13 maart 2024, is op dezelfde datum bij de inspecteur ontvangen. Dat is ruim na afloop van de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
4. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. In eerste instantie zag belanghebbende geen aanleiding om bezwaar te maken tegen WOZ-beschikking en de aanslag over het jaar 2023, omdat hij ervan uitging dat de WOZ-waarde, vanwege de waardepeildatum, al een gegeven was op het moment van de aankoop van de woning in mei 2022. Bovendien had belanghebbende destijds nog geen nauwe contacten met de bewoners van de identieke woningen, waardoor hij nog geen gesprekken had gevoerd over de WOZ-waarde van die woningen. Naar aanleiding van de WOZ-beschikking over het jaar 2024 constateerde belanghebbende echter dat zijn woning, als enige van de zes identieke woningen in de straat, aanzienlijk hoger werd gewaardeerd. Volgens belanghebbende is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende de WOZ-waarde van eerdere jaren nader beoordeeld en vastgesteld dat dezelfde ongelijke waardering ook geldt voor de WOZ-beschikking over het jaar 2023. Daarom heeft belanghebbende alsnog bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
5. Een verontschuldigbare termijnoverschrijding ziet enkel op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijnen tegen de WOZ-beschikking en de aanslag bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan. Pas op een later moment - vanwege de constatering dat zijn woning aanzienlijk hoger wordt gewaardeerd dan de volgens hem identieke woningen – zag belanghebbende aanleiding om alsnog bezwaar te maken. Een nadien opgekomen reden kan echter niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgevonden niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Dit geldt voor zowel redenen van feitelijke aard als redenen van juridische aard. [5] Het feit dat belanghebbende pas na afloop van de bezwaartermijn op de hoogte is geraakt van de aanzienlijke verschillen in de WOZ-waarde, vormt dan ook geen grond om te oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van I. Ben Avi, griffier, op 17 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Vgl. HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368 en HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062.