ECLI:NL:RBZWB:2025:2270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
25/1771
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met pergola in strijd met bestemmingsplan

Op 17 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met pergola op een locatie in Breda. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda had op 29 maart 2024 een omgevingsvergunning verleend, maar verzoeksters, die bezwaar maakten tegen dit besluit, vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelde of het bezwaar een redelijke kans van slagen had en kwam tot de conclusie dat het bestreden besluit gebreken vertoonde, met name met betrekking tot de afwijkingen van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het bestreden besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de vergunninghouder gedurende deze periode geen gebruik kan maken van de omgevingsvergunning en geen bouwactiviteiten kan verrichten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college ten onrechte gebruik had gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, omdat de inhoud van de nieuw te bouwen woning de toegestane maximuminhoud overschreed. Daarnaast werd vastgesteld dat er geen archeologisch onderzoek was uitgevoerd, terwijl dit wel vereist was gezien de bestemming van het perceel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de natuurwaarden onvoldoende waren beoordeeld en dat de ecologische quickscan niet voldeed aan de eisen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in gebieden met ecologische en archeologische waarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1771

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2025 in de zaak tussen

1. [verzoeker 1]uit [plaats 1],
2. [verzoeker 2]uit [plaats 2],
3. [verzoeker 3]uit [plaats 1],
verzoeksters
(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 2]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[de vergunninghouder]uit [plaats 3] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de omgevingsvergunning die aan vergunninghouder is verleend voor het bouwen van een woning met pergola op de locatie [adres] in [plaats 3]. Verzoeksters zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij onder meer aan de hand van de gronden van verzoeksters.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe omdat hij van oordeel is dat het bestreden besluit met betrekking tot de afwijkingen van het bestemmingsplan gebreken bevat. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met pergola en het aanleggen van een in- en uitrit op de locatie [adres] in [plaats 3]. Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 29 maart 2024 verleend. Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeksters en [persoon] van [verzoeker 2], de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder, bijgestaan door zijn echtgenote en de heer [adviseur/architect].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
3. Op 21 december 2023 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning met pergola en het aanleggen van een in- en uitrit op de locatie [adres] in [plaats 3]. Bij de aanvraag is (onder meer) een stikstofdepositieonderzoek van 11 oktober 2023 gevoegd.
Deze aanvraag is op 29 december 2023 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
4. Op 17 januari 2024 heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) het college geadviseerd om het stikstofdepositieonderzoek dat bij de aanvraag is gevoegd aan te passen aan de hand van een aantal in het advies genoemde punten.
5. Op 25 januari 2024 heeft het college vergunninghouder verzocht om aanvullende gegevens in te dienen. Daarbij is onder meer gewezen op het advies van de OMWB met betrekking tot het stikstofdepositieonderzoek.
6. Op 11 maart 2024 heeft het college de beslistermijn verlengd met zes weken, om vergunninghouder de gelegenheid te geven om de opmerkingen van de OMWB op het stikstofrapport te verwerken.
7. Op 11 maart 2024 heeft een herbeoordeling van het stikstofdepositieonderzoek plaatsgevonden door de OMWB. Aanbevolen wordt om het stikstofdepositieonderzoek nogmaals aan te passen aan de hand van de genoemde punten.
8. In een besluit van 29 maart 2024 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het maken van een uitweg.
Dit besluit is op 3 april 2024 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
9. Op 8 mei 2024 hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar ziet op de bouw van de woning, niet op de aanleg van de uitweg.
10. Op 16 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie).
11. Op 1 november 2024 heeft de commissie het college geadviseerd om de bezwaren deels gegrond te verklaren en een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van vergunninghouder, met inachtneming van het advies.
Volgens de commissie is het bezwaar gegrond op de volgende punten:
  • onvoldoende motivering ten aanzien van de Aerius-berekeningen;
  • de constructie om een raampartij mogelijk te maken (uitgraving, muur, zand, vloer) maakt constructief onderdeel uit van de woning.
12. Het college heeft tot op heden geen besluit genomen op het bezwaar van verzoeksters.
Gronden
13. Verzoeksters hebben – samengevat – aangevoerd dat het college gezien de ligging van de locatie bij de beoordeling van de aanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met de natuurwaarden. De ecologische quickscan van 28 oktober 2023 is volgens hen te beperkt en onjuist. Volgens verzoeksters heeft ten onrechte ook geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden en is de verrichte watertoets onvoldoende.
Daarnaast voeren verzoeksters aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
Verzoeksters voeren verder aan dat er ten onrechte niet is getoetst aan artikel 3.69 van de Interim Omgevingsverordening (IOV).
Tot slot stellen verzoeksters dat in het stikstofonderzoek onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, waardoor niet de juiste conclusies worden getrokken.
Wettelijk kader
11. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
11.1.
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
11.2.
Ter plaatse van het perceel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd geldt het onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ (het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming ‘wonen’. Daarnaast heeft het de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie’ en ‘Waarde-attentiegebied ecologische hoofdstructuur’.
Spoedeisend belang
12. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
12.1.
De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig, nu vergunninghouder ter zitting heeft bevestigd dat de bouwwerkzaamheden al zijn begonnen.
Natuurwaarden / ecologische quickscan
13. Verzoeksters stellen dat gezien de bijzondere ligging van de locatie, in de provinciale groenblauwe mantel, nabij het Natuur Netwerk Brabant (200m) en nabij het Natura 2000 gebied het Ulvenhoutse bos (300m) en de Dubbelbestemming ‘Waarde-attentiegebied ecologische hoofdstructuur’, het college tekortgeschoten is bij de beoordeling van de natuurwaarden. De ecologische quickscan van 28 oktober 2023 is volgens verzoeksters te beperkt en niet juist. Volgens verzoeksters komen er vele beschermde soorten voor in de nabijheid van het plangebied. Er had ten minste een activiteitenplan opgesteld moeten worden om overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) te voorkomen. Op deze manier ontbreekt de toets van de provincie en worden er geen mitigerende maatregelen getroffen. Ook is er sprake van een blokkade van muren van 50 meter door het project waardoor mitigatie van soorten van noord naar zuid onmogelijk is, aldus verzoeksters.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat Brabant Eco een ecologische quickscan heeft uitgevoerd. In het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport van 28 oktober 2023 wordt geconcludeerd dat op basis van uitgevoerd onderzoek geen effecten van de werkzaamheden te verwachten zijn die van negatieve invloed zijn op de mogelijk aanwezige beschermde soorten en hun functioneel leefgebied. Het woonhuis en de schuur zijn in een zodanige staat van onderhoud dat met zekerheid kan worden aangenomen dat beschermde diersoorten hier geen nest-, schuil- of verblijfplaatsen kunnen hebben. Alle vegetatie in de directe nabijheid van de te slopen gebouwen en rennen was verwijderd tijdens het veldonderzoek waardoor alles goed te inspecteren was. Het plangebied heeft geen biotoop voor beschermde plantensoorten. De natuurwaarden worden volgens de quickscan dus niet aangetast door de ontwikkeling in het plangebied.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderzoek is uitgevoerd door een ter zake deskundig bureau en dat niet is gebleken dat het onderzoek op onjuiste wijze of onzorgvuldig is uitgevoerd. De enkele betwisting door verzoeksters is gelet daarop onvoldoende. Het had op de weg van verzoeksters gelegen om een deskundig tegenadvies in het geding te brengen. Nu zij dat hebben nagelaten, heeft het college de quickscan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Archeologie
16. Verzoeksters stellen dat gezien de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ archeologisch onderzoek had moeten plaatsvinden in het plangebied. Volgens verzoeksters is sprake van een wijziging in de situering van de bebouwing, zodat zonder vergunning niet gebouwd mag worden.
17. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 21.2 van planregels het binnen de tot ‘Waarde-Archeologie’ bestemde gronden niet is toegestaan om te bouwen, met uitzondering van (onder andere) het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m². Nu tussen partijen niet in geschil is dat de aangevraagde uitbreiding minder dan 100 m² bedraagt, is archeologisch onderzoek niet vereist.
Bemaling en watertoets
18. Verzoeksters hebben aangevoerd dat vanwege het aanleggen van een kelder bemaling nodig zal zijn. Daarbij dient volgens verzoeksters te worden aangetoond dat er geen effecten zijn voor de hydrologie. Vanwege de locatie is er volgens hen ook een advies c.q. vergunning van het Waterschap nodig. Er is geen sprake geweest van een juist proces ten aanzien van de watertoets. Er ontbreekt een afsprakennotitie over de inhoud en het verloop van de watertoets, aldus verzoeksters.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat door vergunninghouder een Geotechnisch advies bemaling & effectenbeoordeling van IV-GEO B.V. is overgelegd van 30 mei 2024 (het bemalingsadvies). Het college stelt dat hieruit volgt dat de watertoets is uitgevoerd. Uit dit advies volgt volgens het college dat uit overleg met Waterschap Brabantse Delta is gebleken dat een vergunning van het Waterschap niet nodig is en dat kan worden volstaan met een melding. Vanwege de ligging in het attentiegebied moet het water, dat onttrokken wordt ten behoeve van de bemaling, ter plaatse terug in de bodem gebracht worden. Als het hemelwater van de verharding en het nieuwe dakoppervlak ter plaatse op de bodem geloosd wordt zodat het hemelwater ter plaatse terug in de bodem kan trekken, is er volgens het bemalingsadvies geen sprake is van een onevenredige aantasting van de hydrologische waarden. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit ook als algemeen voorschrift in de vergunning is opgenomen.
20. Ook hier geldt dat het onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uitgevoerd door een ter zake deskundig bureau en dat niet is gebleken dat het onderzoek op onjuiste wijze of onzorgvuldig is uitgevoerd. De enkele betwisting door verzoeksters is gelet daarop niet voldoende. Het had op de weg van verzoeksters gelegen om een deskundig tegenadvies in het geding te brengen. Nu zij dat hebben nagelaten, heeft het college het bemalingsadvies naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Strijdigheid bestemmingsplan
21. Verzoeksters stellen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De inhoud van de geplande woning is volgens hen meer dan de 900 m³ die op grond van de binnenplanse afwijking is toegestaan en de aanbouw (de zogenoemde koekoek) ligt volgens hen buiten het bouwvlak. Daarom kon het college volgens verzoeksters geen gebruik maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Er had volgens verzoeksters een buitenplanse afwijking moeten worden toegepast met gebruikmaking van de uitgebreide voorbereidingsprocedure en voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Volgens verzoeksters kunnen daarbij geen bouwrechten worden ontleend aan de oude plastic tunnelkassen, omdat die al in strijd met het bestemmingsplan waren.
De inhoud van de geplande woning
22. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan in strijd is met artikel 18.2 onder b van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ omdat de inhoud van de aangevraagde woning groter is dan 750 m³.
23. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a van de Wabo kan een omgevingsvergunning, in geval van strijdigheid met het bestemmingsplan, worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid), in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (de kruimelregeling), of in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
24. Het college heeft in dit geval gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid die is opgenomen in artikel 18.3 onder b van de planregels. Daarin is bepaald dat het college met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in lid 18.2 voor uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen of de maximaal toegestane inhoud van de woning met maximaal 20 % van respectievelijk het oppervlak dan wel de inhoud van te slopen voormalige agrarische bijgebouwen, met dien verstande dat:
  • de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet groter wordt dan 250 m²;
  • een en ander dient ter compensatie van bij de woning aanwezige te slopen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, welke al een grotere oppervlakte hebben dan op basis van deze regels aan bijgebouwen is toegestaan en dan alleen voor het meerdere;
  • de totale inhoud van de woning op basis hiervan nooit meer mag gaan bedragen dan 900 m³.
25. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de tunnelkassen op grond van rechtspraak [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) als gebouw c.q. bouwwerk heeft kunnen aanmerken en de inhoud van deze bouwwerken derhalve heeft kunnen meerekenen bij de berekening van de maximaal toegestane inhoud van de woning. Het college heeft immers onweersproken gesteld dat voor het oprichten van deze tunnelkassen destijds een omgevingsvergunning is verleend.
26. Het college heeft eveneens onweersproken gesteld dat naast de bestaande woning een bestaande schuur van 508 m³ en twee tunnelkassen van 1.288 m³ worden gesloopt, zodat 20% van de inhoud van te slopen voormalige agrarische bijgebouwen 560 m³ bedraagt. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de inhoud van de nieuw te bouwen woning maximaal 900 m³ mag bedragen.
27. Verzoeksters stellen dat die maximale inhoud van 900 m³ wordt overschreden. Volgens hen bedraagt de totale inhoud 1.404 m³.
28. De voorzieningenrechter heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat de inhoud van het te bouwen hoofdgebouw 900 m³ bedraagt. De inhoud van de te bouwen bijgebouwen is daarbij niet meegerekend. De stelling van het college dat de bijgebouwen niet betrokken hoeven te worden omdat deze vergunningvrij zouden zijn, volgt de voorzieningenrechter niet. Op grond van artikel 2.9 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) dienen alle aanwezige bouwwerken in het bebouwingsgebied, dus ook als deze vergunningvrij zijn, te worden meegeteld bij de beoordeling of een bouwplan binnen de bouwregels van een bestemmingsplan blijft. [2] Dat betekent dat de maximale inhoud van de nieuw te bouwen woning van 900 m³ wordt overschreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college derhalve ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en dat het bestreden besluit op dit punt dus een gebrek bevat.
29. Ter zitting heeft het college toegelicht dat dat kruimelregeling in dit geval niet kan worden toegepast omdat dat niet in overeenstemming is met het beleid. Dat betekent dat de motivering van het besluit om af te wijken van het bestemmingsplan een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten en dat het besluit moet worden voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). Hieraan is in dit geval door het college niet voldaan.
De bebouwing buiten het bouwvlak
30. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan ook in strijd is met artikel 18.2 onder a van het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat naast de woning, buiten het bouwvlak, een ommuurde verdieping (uitgraving) wordt aangebracht (een trap en een raampartij, zonder deur), de zogenoemde koekoek, ten behoeve van lichtinval in de kelder van 30 m². De constructie om deze koekoek mogelijk te maken, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een bouwwerk is in de zin van artikel 1.35 van de planregels.
Met de commissie is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze constructie onderdeel uitmaakt van de kelder en dus van de woning. Derhalve is sprake van bouwen buiten het bouwvlak. Nu hiervoor geen afwijking is verleend, is ook op dit punt sprake van een gebrek.
Interim omgevingsverordening
31. Verzoeksters stellen dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 3.69 van de IOV. De te slopen bijgebouwen geven op basis van dit artikel volgens verzoeksters geen recht om weer te worden teruggebouwd.
32. De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 3.69 van de IOV is opgenomen als instructieregel in de paragraaf die ziet op de ontwikkeling van niet-agrarische functies. In dit geval heeft het perceel de bestemming ‘wonen’. Er is dus geen sprake van een ontwikkeling van een agrarische functie naar een niet-agrarische functie. [3] Dit artikel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval dus niet van toepassing.
Stikstofonderzoek
33. Verzoeksters betwisten de juistheid van de Aerius berekeningen die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit. Volgens hen zal het project bijdragen aan de opeengestapelde zuurlast in het nabijgelegen Ulvenhoutse bos. Verzoekers wijzen erop dat in de berekening gebruik wordt gemaakt van intern salderen met het energiegebruik van de bestaande woning, maar dat er emissiewaarden van een veel oudere woning uit 1977 in de berekening zijn ingevoerd. Verder wordt er volgens hen een te hoog percentage AdBlue opgevoerd, namelijk 7%, terwijl de OMWB van 6% uitgaat. Zij wijzen erop dat niet alle door de OMWB gemaakte opmerkingen ten aanzien van het stikstofonderzoek zijn overgenomen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
34. Voorafgaand aan de zitting heeft vergunninghouder een nieuw stikstofonderzoek en nieuwe Aerius berekeningen in het geding gebracht, d.d. 18 maart 2025. Hieruit volgt een berekende stikstofdepositie van maximaal 0,03 mol N/ha/jr op het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos voor de aanlegfase. Gelet hierop kunnen significant negatieve effecten in het Natura 2000 gebied niet worden uitgesloten. Volgens het rapport kan het aspect stikstofdepositie mogelijk beperkingen opleveren ten aanzien van de uitvoering van het beoogde planvoornemen. Om significante negatieve effecten uit te kunnen sluiten zijn volgens het rapport vervolgstappen noodzakelijk, bijvoorbeeld intern salderen (vergunningsplichtig), inzetten ‘schoon’ en elektrisch materieel of het uitvoeren van een ecologische voortoets (niet vergunningsplichtig).
35. Met het oog hierop heeft vergunninghouder voorafgaand aan de zitting tevens een ecologische voortoets overgelegd d.d. 27 maart 2025. De conclusie daarvan luidt dat berekende stikstofdepositie van maximaal 0,03 mol N/ha/jr op het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos dusdanig gering is dat deze geen belemmering vormen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken habitattypen. Een vergunning Natura 2000 activiteit ten aanzien van het aspect stikstofdepositie is volgens de ecologische voortoets derhalve niet aan de orde.
36. Verzoeksters hebben de inhoud van het nieuwe stikstofonderzoek en de ecologische voortoets ter zitting betwist. Volgens hen wordt nog steeds uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en wordt de berekende stikstofdepositie van 0,03 mol N/ha/jr gebagatelliseerd. Mede gelet op de slechte vooruitzichten voor het Ulvenhoutse bos zou de depositie volgens verzoeksters onder de 0,01 mol N/ha/jr moeten blijven.
37. Het college heeft in reactie hierop ter zitting aangevoerd dat uit een uitspraak van de ABRvS van 18 december 2024 [4] volgt dat voor lopende procedures betreffende een aanvraag voor een Wabo-omgevingsvergunning geen procedurele verplichting meer bestaat om de Wabo-omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit aan te haken bij de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning.
38. De voorzieningenrechter overweegt dat uit voormelde uitspraak van de ABRvS inderdaad volgt dat de beoordeling van de aanhaakplicht ten tijde van de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning los staat van de vraag of de initiatiefnemer voor zijn voorgenomen of inmiddels in uitvoering genomen of gerealiseerd project alsnog een natuurvergunning nodig heeft. Wellicht is gelet op de uitkomsten van het aangepaste stikstofonderzoek een natuurvergunning nodig voor het project, maar dat moet beoordeeld worden door Gedeputeerde Staten (GS). Dat vergunninghouder geen natuurvergunning heeft aangevraagd bij GS hoefde naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor het college dus geen reden te zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Verzoeksters kunnen een handhavingsverzoek indienen bij GS indien zij menen dat vergunninghouder een natuurvergunning nodig heeft om te mogen bouwen.

Conclusie en gevolgen

39. De voorzieningenrechter concludeert gelet op het voorgaande dat het bestreden besluit met betrekking tot de afwijkingen van het bestemmingsplan gebreken bevat. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
40. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en het bestreden besluit schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat vergunninghouder gedurende die termijn geen gebruik kan maken van de omgevingsvergunning en geen bouwactiviteiten kan (laten) verrichten.
41. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeksters vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoeksters moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 17 april 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage – wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…],
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
[…].
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover relevant – wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit (c) in strijd is met het bestemmingsplan of (d) met redelijke eisen van welstand.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en dat de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is – voor zover relevant – bepaald dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
  • met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking
  • in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
  • in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.9 van het Bor bepaalt dat bij de vaststelling of het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II in achtererfgebied als bedoeld in dat artikellid al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied, bedoeld in dat artikellid, in mindering worden gebracht op het door het bestemmingsplan of de beheersverordening toegestane maximum van die bouwwerken
.
Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013

Artikel 1 Begrippen

(…)
1.34
Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.35
Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
(…)

Artikel 18 Wonen

(…)
18.2
Bouwregels
Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
a. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' per vlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd met uitzondering van de locatie ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waar meerdere woningen in de vorm van een appartementengebouw zijn toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' waar geen woning gebouwd mag worden c.q. aanwezig mag zijn;
b. de woning mag worden gebouwd, verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning, de bebouwing onder peil niet meegerekend, nooit meer zal mogen bedragen dan 750 m³ met uitzondering van boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte waarvan de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt gehandhaafd en met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' waar de inhoud van de woning maximaal de inhoud mag bedragen als aangegeven;
(…)
d. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd, mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 100 m² bedraagt en de goothoogte maximaal 3 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, tenzij reeds een gebouw met minimaal deze maatvoering aanwezig is;
(…)
18.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
(…)
b. voor uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen of de maximaal toegestane inhoud van de woning met maximaal 20 % van respectievelijk het oppervlak dan wel de inhoud van te slopen voormalige agrarische bijgebouwen met dien verstande dat:
1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet groter wordt dan 250 m²;
2. een en ander dient ter compensatie van bij de woning aanwezige te slopen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, welke al een grotere oppervlakte hebben dan op basis van deze regels aan bijgebouwen is toegestaan en dan alleen voor het meerdere;
3. de totale inhoud van de woning op basis hiervan nooit meer mag gaan bedragen dan 900 m³.
(…)

Artikel 21 Waarde – Archeologie

(…)
21.2
Bouwregels
Binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
a. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
(…)
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)

Paragraaf 3.6.7 Ontwikkeling van niet agrarische functies

(…)
Artikel 3.69 Afwijkende regels wonen
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
a.de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het bouwperceel, als is verzekerd dat:
1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
2. overtollige bebouwing wordt gesloopt
(…)

Voetnoten

1.ABRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1629 (r.o. 5.1).
2.ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:162 (r.o. 6.1).
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 16 mei 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3199 (r.o. 9.4).
4.ABRvS 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923 (r.o. 25.1) (Rendac).