ECLI:NL:RBZWB:2025:2287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/5606 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening voor uitvaartkosten en de toepassing van de Nibud-prijzengids

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda over de toekenning van bijzondere bijstand voor uitvaartkosten. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart van zijn vader, die op [datum 1] 2023 was overleden. Het college had de aanvraag aanvankelijk niet in behandeling genomen, maar na bezwaar werd een bedrag van € 665,03 toegekend. Eiser ging hiertegen in beroep, omdat hij vond dat de toegewezen bijstand niet voldeed aan de werkelijke kosten van de uitvaart, die € 7.918,10 bedroegen, minus de uitkering van de uitvaartverzekering van € 3.317,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 maart 2025, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. I. van Baaren, en het college door mr. S.S. Hyder.

De rechtbank oordeelde dat het college de Nibud-prijzengids mocht gebruiken voor de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand. Eiser had niet aangetoond dat de vergoeding die het college had vastgesteld niet toereikend was voor de noodzakelijke kosten. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om met objectieve gegevens aan te tonen dat de kosten hoger waren dan de Nibud-norm. De rechtbank volgde het standpunt van het college dat de uitvaartkosten verdeeld konden worden over de erfgenamen, en dat de kosten van de uitvaart niet tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf behoren, maar tot de passiva van de nalatenschap. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en bleef het bestreden besluit in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5606 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

In het besluit van 5 maart 2024 (primaire besluit) heeft het college besloten de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart van zijn vader niet in behandeling te nemen, omdat er onvoldoende gegevens zijn om de aanvraag te beoordelen.
In het besluit van 24 mei 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, en alsnog een bedrag van € 665,03 toegekend aan bijzondere bijstand.
Eiser heeft op 4 juli 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep in Breda op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en het college door mr. S.S. Hyder.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. De vader van eiser is op [datum 1] 2023 overleden te [plaats]. De uitvaart heeft plaatsgevonden op [datum 2] 2023 en is verzorgd door [uitvaartverzorging] in [plaats].
2. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser heeft op 3 januari 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de uitvaart van zijn vader. De factuur voor de kosten bedraagt € 7.918,10 minus de uitkering van de uitvaartverzekering van € 3.317,- = € 4.781,10. Het college is naar aanleiding van de aanvraag van eiser overgegaan tot de in de inleiding vermelde besluiten.
Bestreden besluit
3. Het college is voor de bepaling van de hoogte van de toegekende bijstand aangesloten bij de Nibud-prijzengids. Met aftrek van de vergoeding van de uitvaartpolis komt het college op een bedrag van € 2.660,10 als totale vergoeding voor de uitvaartkosten.
Het college heeft dit verdeeld over de vier erfgenamen, waardoor eiser in aanmerking komt voor een bedrag van € 665,03.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat het onredelijk is om de richtlijnen van het Nibud over te nemen. Het Nibud is landelijk bepaald, terwijl de kosten voor een begrafenis in bepaalde steden hoger uitvallen dan in andere steden. Daarnaast zijn de kosten van de uitvaart ook afhankelijk van externe factoren, zoals het overbrengen van de overledene of het aantal dagen totdat de overledene opgebaard of gecremeerd wordt. Eiser voert ten slotte aan dat geen rekening is gehouden met de individuele draagkracht van de erfgenamen, waardoor de berekening van het college onredelijk is.
Relevante wet- en regelgeving
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Relevante rechtspraak
6. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1]
Beoordeling door de rechtbank
7. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand. Ter zitting heeft eiser afdoende toegelicht dat zijn procesbelang is gelegen in een hogere toekenning van de bijzondere bijstand.
8. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat kan worden aangesloten bij de Nibud-prijzengids voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand. Het college kan zich bij de bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand volgens vaste rechtspraak van de CRvB namelijk baseren op forfaitaire bedragen of richtlijnen waarmee de betrokkene de goedkoopste adequate voorziening kan treffen. Deze bevoegdheid kan niet worden ontzegd. [2] De Nibud-norm moet niet worden gezien als een absoluut minimumbedrag dat vereist is voor de betaling van de kosten, maar deze norm vormt een algemeen geaccepteerde richtsnoer. [3] Dit laat niet onverlet dat het eiser vrijstaat aannemelijk te maken dat deze vergoeding in zijn geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke extra kosten. [4] Het ligt dus op de weg van eiser om zijn stelling met objectieve gegevens aannemelijk te maken. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft een factuur overgelegd, maar hieruit blijkt niet dat de extra kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Daarbij stelt hij dat het tijdsbestek dat gepaard gaat met het regelen van een uitvaart het lastig maakt om een deugdelijk onderzoek te verrichten naar de goedkoopste voorziening, ondanks dat hij dit wel heeft geprobeerd. De rechtbank begrijpt dat eiser in een lastige situatie verkeert. Echter, van degene die een bijstandsuitkering ontvangt wordt ook in een dergelijke situatie verwacht dat hij voldoende onderzoek verricht naar de verschillende opties en daarin een scherpe keuze maakt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college de uitvaartkosten ook verdelen over vier erfgenamen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden de kosten van een begrafenis niet geacht te behoren tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf, maar behoren zij tot de passiva van de nalatenschap. Deze kosten komen voor rekening van de erfgenamen, die ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand kunnen aanvragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te voldoen. [5] Dat enkele erfgenamen in een schuldhulpverleningstraject zouden zitten is door eiser niet aangetoond en daarbij ook niet relevant. De erfgenamen kunnen namelijk zelf een beroep doen op bijzondere bijstand. De draagkracht van de erfgenamen wordt daarbij per individueel geval bekeken. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de berekening voor de hoogte van de bijzondere bijstand.
10. Het niet nader gemotiveerde beroep op de beginselen van behoorlijk bestuur leidt ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat verder ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 22 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1675.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 24 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2210.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:892.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 24 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2210.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2365 en een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:7141.