ECLI:NL:CRVB:2021:2210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
19/2265 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor meerkosten kleding, bh’s en schoenen

In deze zaak heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor extra kosten van kleding, bh's en schoenen, alsook voor reis- en parkeerkosten. Het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa heeft op 16 april 2018 bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 100,44 per maand voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Dit bedrag was gebaseerd op een medisch advies dat de kosten voor appellante tweemaal zo hoog zijn als het normale budget. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur heeft dit ongegrond verklaard op 27 augustus 2018.

De rechtbank Noord-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de vergoeding te laag is en dat het dagelijks bestuur ten onrechte de NIBUD-normen heeft gehanteerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om forfaitaire bedragen vast te stellen, mits de betrokkene kan aantonen dat de vergoeding niet toereikend is. Appellante is hierin niet geslaagd, aangezien zij enkel verwees naar prijzen op een website zonder overtuigend bewijs te leveren.

De Raad heeft verder geoordeeld dat het dagelijks bestuur terecht de kosten voor bh's en schoenen op het normale kledingbudget in mindering heeft gebracht en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer dan drie paar schoenen per jaar nodig heeft. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, met M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2021.

Uitspraak

19 2265 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 24 augustus 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 april 2019, 18/3077 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa gemeenten (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 31 maart 2018 heeft appellante bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de extra kosten van kleding, schoenen, bh’s en reis- en parkeerkosten voor gespecialiseerde zaken, waar zij deze kleding en schoenen kan kopen.
1.2.
Bij besluit van 16 april 2018 heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 100,44 per maand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Dit bedrag is bestemd voor de meerkosten van de aanschaf van kleding, bh’s en schoenen en voor de reiskosten ten behoeve van de aankoop van schoenen en kleding (zij het dat kleding ook kan worden aangeschaft via het internet).
Het dagelijks bestuur heeft zich daarbij gebaseerd op het medisch advies van MO-zaak van 24 mei 2017. In dat advies staat dat kleding voor appellante globaal tweemaal zoveel kost. Het dagelijks bestuur heeft de meerkosten van appellante berekend op € 390,- op jaarbasis. Volgens de NIBUD normen bedraagt het normale kleding budget voor dames € 618,- op jaarbasis. Na aftrek van de kosten voor bh’s (€ 36,- per jaar) en schoenen (€ 192,- per jaar) resteert € 390,- op jaarbasis. Omdat de kosten voor appellante tweemaal zo hoog zijn, zijn de meerkosten voor haar berekend op € 390,- op jaarbasis. In het advies van MO-zaak staat verder dat appelante per jaar is aangewezen op drie stevige bh’s in grote maat van € 75,- per stuk. De normale uitgave voor bh’s is volgens het NIBUD € 36,- op jaarbasis. De meerkosten voor bh’s bedragen dus € 189,-. Verder staat in het advies van MO-zaak dat voor appellante per jaar drie paar duurdere dan normale schoenen/sandalen zijn geïndiceerd, waarbij het reëel is de meerkosten (voor schoenen tot € 225,-) te vergoeden. Uitgaand van de normale prijs voor damesschoeisel volgens het NIBUD van € 40,- op jaarbasis heeft het dagelijks bestuur de meerkosten op jaarbasis gesteld op € 555,-. Ten slotte gaat het dagelijks bestuur ervan uit dat appellante drie maal per jaar moet reizen voor de aankoop van kleding en schoenen buiten haar woonplaats. Bij de berekening gaat het dagelijks bestuur uit van een kilometervergoeding van € 0,19 over een afstand van 64 kilometer per keer (reis naar en van Groningen) en een parkeerduur van vier uur per bezoek en komt daarmee uit op een bedrag van € 71,28 op jaarbasis. Alles bijeen genomen komt het dagelijks bestuur tot een berekening van € 1.205,28 op jaarbasis, oftewel € 100,44 per maand.
1.3.
Bij besluit van 27 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur een te lage vergoeding voor kleding, schoenen en bh’s heeft toegekend. Volgens appellante is het dagelijks bestuur ten onrechte uitgegaan van de NIBUD normen, omdat deze normen niet overeenstemmen met de werkelijke prijzen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de prijs van een jurk en een jasje in haar maat op een door haar genoemde website. Appellante wordt niet gevolg in deze beroepsgrond. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen in zaken van appellante (uitspraken van 30 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2156 en van 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3194), en in de uitspraak van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744, kan een bestuursorgaan niet de bevoegdheid worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten respectievelijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening, forfaitaire bedragen of richtprijzen zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee in staat moet worden geacht de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Het voorgaande laat onverlet dat het de betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat de vergoeding in zijn of haar geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke (extra) kosten.
4.3.
Appellante is niet in die bewijslast geslaagd. Zij heeft met de enkele verwijzing naar een kledingwebsite met prijzen niet aannemelijk gemaakt dat de toegekende vergoeding voor de aanschaf van kleding voor haar niet volstaat. Het dagelijks bestuur heeft overigens terecht de kosten van schoenen en bh’s op het normale kledingbudget op jaarbasis in mindering gebracht, omdat voor deze kosten apart bijzondere bijstand wordt toegekend.
4.4.
Appellante kan verder niet worden gevolgd in haar betoog dat het dagelijks bestuur ten onrechte aan haar slechts bijzondere bijstand voor drie paar schoenen heeft toegekend, terwijl het NIBUD uitgaat van gemiddeld 4,8 paar schoenen per jaar. In de NIBUD-prijzengids wordt als uitgangspunt genomen dat damesschoenen € 40,- per paar kosten en dat 24 paar schoenen in vijf jaar nodig zijn. Het gemiddelde aantal schoenen bedraagt daarom inderdaad 4,8 paar schoenen per jaar. Appellante is volgens het medisch advies van MO-zaak echter aangewezen op drie paar schoenen per jaar, die aanzienlijk duurder zijn dan waarvan het NIBUD uitgaat. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het toegekende bedrag aan bijzondere bijstand voor meerkosten van schoenen, dat € 555,- bedraagt, ontoereikend is. Appellante heeft haar stelling dat zij aangewezen is op meer dan drie paar schoenen per jaar verder niet onderbouwd.
4.5.
Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de het voor haar niet mogelijk is om in vier uur tijd te winkelen en ook niet om het te beperken tot drie keer per jaar. Bovendien is zij ook aangewezen op winkels in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] . Deze stelling heeft appellante echter niet op een inzichtelijke en overtuigende wijze onderbouwd.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Zwart