ECLI:NL:RBZWB:2025:2288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/6225 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor uitvaartkosten en de beoordeling van noodzakelijkheid en redelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de uitvaart van haar echtgenoot, die op 1 januari 2023 was overleden. Het college had in een eerder besluit de aanvraag goedgekeurd voor een bedrag van € 871,-, maar had in een bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het eerdere besluit gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 10 maart 2025 behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. van Baaren, voerde aan dat de verdeling van de uitvaartkosten over de erfgenamen onredelijk was en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de financiële situatie van de erfgenamen. De rechtbank oordeelde dat het college de uitvaartkosten op een redelijke manier had verdeeld en dat de Nibud-prijzengids als richtlijn voor de hoogte van de bijstand mocht worden gebruikt. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat de kosten van de uitvaart noodzakelijk waren en dat de Nibud-norm in haar geval niet toereikend was.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6225 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats ], eiseres

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

In het besluit van 7 december 2023 (primaire besluit) heeft het college besloten de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart van haar echtgenoot toe te kennen als gift voor een bedrag van € 871,-.
In het besluit van 27 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is het college bij het primaire besluit gebleven.
Eiseres heeft op 29 juli 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep in Breda op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres werd hierbij vertegenwoordigd door haar gemachtigde en het college door mr. S.S. Hyder.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Op [datum 1] 2023 is de echtgenoot van eiseres overleden te [plaats ]. De uitvaart heeft plaatsgevonden op [datum 2] 2023 en is verzorgd door [uitvaartverzorging] in [plaats ].
2. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet. Op 23 november 2023 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de uitvaart van haar echtgenoot. De uitvaartverzekering van € 3.137,- dekt de kosten niet volledig. De factuur van [uitvaartverzorging] bedraagt namelijk € 7.918,10 minus de uitkering van € 3.137,- = € 4.781,10. Het college is naar aanleiding van de aanvraag van eiseres overgegaan tot de in de inleiding vermelde besluiten.
Bestreden besluit
3. Eiseres heeft volgens het college recht op bijzondere bijstand. Voor de bepaling van de hoogte van de bijstand sluit het college aan bij de Nibud-prijzengids. Met aftrek van de vergoeding van de uitvaartpolis komt het college op een bedrag van € 2.660,10 als totale vergoeding voor de uitvaartkosten. Het college heeft dit verdeeld over de vier erfgenamen, waardoor eiseres in aanmerking komt voor een bedrag van € 665,03. Omdat het college in het primaire besluit op basis van het BRP is uitgegaan van drie erfgenamen en eiseres er in bezwaar niet op achteruit mag gaan, is het college bij zijn standpunt in het primaire besluit gebleven.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert aan dat de verdeling van de uitvaartkosten over de kinderen onredelijk is. Het zou volgens eiseres, op basis van het testament, kunnen dat er nog meer erfgenamen zijn die betrokken moeten worden bij de kosten van de uitvaart. Het college heeft nagelaten dit te onderzoeken. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat twee van de drie kinderen in een schuldhulpverleningstraject zitten. Eiseres voert daarnaast aan dat het Nibud-bedrag een landelijk gemiddelde is, terwijl de kosten van een uitvaart in bepaalde steden hoger zijn dan in andere steden. Eiseres heeft gezocht naar de goedkoopste oplossing, maar gezien het tijdsbestek waarbinnen een uitvaart geregeld moet worden was dit lastig. Daarnaast is eiseres gebonden aan de tarieven van het uitvaartbedrijf. De factuur moet volgens eiseres dan ook in zijn geheel worden bekeken en niet per uitgavepost.
Relevante wet- en regelgeving
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Relevante rechtspraak
6. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1]
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat kan worden aangesloten bij de Nibud-prijzengids voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand. Het college kan zich bij de bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand volgens vaste rechtspraak van de CRvB namelijk baseren op forfaitaire bedragen of richtlijnen waarmee de betrokkene de goedkoopste adequate voorziening kan treffen. Deze bevoegdheid kan niet worden ontzegd. [2] De Nibud-norm moet niet worden gezien als een absoluut minimumbedrag dat vereist is voor de betaling van de kosten, maar deze norm vormt een algemeen geaccepteerde richtsnoer. [3] Dit laat niet onverlet dat het eiseres vrijstaat aannemelijk te maken dat deze vergoeding in haar geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke extra kosten. [4] Het ligt dus op de weg van eiseres om haar stelling met objectieve gegevens aannemelijk te maken. Zij is hierin niet geslaagd. Eiseres heeft de factuur overgelegd. Dit is echter onvoldoende om aan te tonen dat de extra kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Daarbij stelt zij dat het tijdbestek dat gepaard gaat met het regelen van een uitvaart het lastig maakt om een deugdelijk onderzoek te verrichten naar de goedkoopste voorziening, ondanks dat ze dit wel heeft geprobeerd. De rechtbank begrijpt dat eiseres in een lastige situatie verkeert. Echter, van degene die een bijstandsuitkering ontvangt wordt ook in een dergelijke situatie verwacht dat zij voldoende onderzoek verricht naar de verschillende opties en daarin een scherpe keuze maakt. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat de factuur in zijn geheel moet worden bekeken en niet per uitgavepost, en betrekt hierbij dat uit telefonische navraag door het college is gebleken dat een basisbegrafenis € 3.513,- in 2023 bedraagt.
Daarbij komt dat door het college zelfs een hoger bedrag dan de Nibud-norm aan eiseres is toegekend, omdat in het primaire besluit per abuis één erfgenaam buiten de beoordeling is gelaten. Ook heeft het college in de berekening per ongeluk een lager bedrag als uitkering van de verzekering meegenomen, waardoor het toegekende bedrag ook hoger is uitgevallen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college de uitvaartkosten ook verdelen over vier erfgenamen. Het college hoefde hier op basis van de aangeleverde informatie geen nader onderzoek naar te doen. Niet gesteld of gebleken is dat in het testament van de overledene meer erfgenamen zijn aangewezen en bovendien zouden meer erfgenamen leiden tot een lagere vergoeding. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden de kosten van een begrafenis niet geacht te behoren tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf, maar behoren zij tot de passiva van de nalatenschap. Deze kosten komen voor rekening van de erfgenamen, die ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand kunnen aanvragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te voldoen. [5] De gestelde omstandigheid dat enkele erfgenamen in een schuldhulpverleningstraject zitten, is door eiseres niet onderbouwd en is bovendien niet relevant. De erfgenamen kunnen namelijk zelf een beroep doen op bijzondere bijstand. De draagkracht van de erfgenamen wordt daarbij per individueel geval bekeken. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de berekening voor de hoogte van de bijzondere bijstand.
9. Het niet nader gemotiveerde beroep op de beginselen van behoorlijk bestuur leidt ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat verder ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 22 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1675.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 24 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2210.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:892.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 24 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2210.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2365 en een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:7141.