ECLI:NL:RBZWB:2025:233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
23/12509
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake bijzondere bijstand voor proceskosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift beoordeeld. Eiser had op 19 juli 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor proceskosten, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland op 21 november 2023 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar het college verklaarde hem niet-ontvankelijk omdat hij geen gronden van bezwaar had aangevoerd binnen de gestelde termijn. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het college terecht heeft gehandeld. Eiser had in zijn bezwaarschrift slechts verwezen naar het principe van rechtszekerheid zonder dit nader te concretiseren. De rechtbank oordeelt dat het college niet verplicht was om de hoorzitting door te laten gaan, aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: 23/12509 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loonstein),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift.
1.1.
In een besluit van 19 juli 2023 (primair besluit) heeft het college eisers verzoek om bijzondere bijstand voor proceskosten afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. In een besluit van 21 november 2023 (bestreden besluit) heeft het college eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van het college deelgenomen. Eiser en een kantoorgenoot van zijn gemachtigde (mr. J.X. ten Velden) hebben digitaal deelgenomen.

Totstandkoming van de besluiten

Relevante feiten en omstandigheden
2. Op 13 juli 2023 heeft eiser een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor proceskosten. Eiser is in een procedure tegen een administratiekantoor door de rechtbank veroordeeld in de proceskosten ter grootte van € 1.510,-. Het college heeft eisers aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een termijn van zes weken om de gronden van bezwaar aan te voeren. Het college heeft op 1 september 2023 een hersteltermijn geboden tot 13 oktober 2023. Op 6 oktober en 12 oktober 2023 heeft het college de gemachtigde opnieuw verzocht om gronden van bezwaar aan te leveren. Bij het bericht van 1 september 2023 en het bericht van 12 oktober 2023 heeft het college ook vermeld dat als de gronden niet tijdig ontvangen zijn, het bezwaarschrift mogelijk niet-ontvankelijk verklaard wordt. Vervolgens is het college, na ontvangst van een advies van de commissie bezwaarschriften, overgegaan tot de bestreden besluitvorming waarin eiser niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
Standpunt van het college
3. Volgens het college is eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, omdat hij de gronden van bezwaar niet op tijd heeft ingediend. De zinsnede ‘mede gelet op de rechtszekerheid’ in het bezwaarschrift ziet het college niet als een voorlopig geformuleerde bezwaargrond, maar doelt op het tijdig indienen van een bezwaarschrift zonder gronden omdat er nog geen overleg had plaatsgevonden. Dat er reeds een hoorzitting werd gepland, doet niet af aan het feit dat er gronden ingediend moesten worden. Hier is de gemachtigde van eiser ook meerdere malen op gewezen. Omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk was, kon het college afzien van het horen van eiser. De communicatie zoals deze per e-mail is gevoerd, is gebruikelijk met de gemachtigde van eiser en het is ook gebleken dat de gemachtigde voldoende bereikbaar is via deze weg.
Beroepsgronden
4. Volgens eiser is in het pro forma bezwaarschrift aangegeven dat een beroep wordt gedaan op de rechtszekerheid. Dat is een bezwaargrond die inhoudelijk behandeld had moeten worden en welke eiser nader had willen en kunnen onderbouwen. Door het plannen van de hoorzitting heeft het college de indruk gewekt dat het bezwaar inhoudelijk in behandeling was genomen. Eiser heeft de hoorzitting willen gebruiken om de aangevoerde bezwaargrond nader toe te lichten en om meer en andere gronden aan te kunnen voeren. Die kans is eiser echter ontnomen, door het vroegtijdig niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Hiermee is het fair-play beginsel geschonden. Ook is besluit onzorgvuldig voorbereid, omdat het college de reeds bestaande afspraak met eiser voor een hoorzitting heeft geschonden. Tot slot heeft het college alleen via de e-mail gecommuniceerd, terwijl eiser en/of de gemachtigde niet hebben aangegeven per e-mail bereikbaar te zijn.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de proceskosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Moet eisers beroep op de rechtszekerheid als een bezwaargrond gezien worden?
7. Eiser heeft aangevoerd dat het bezwaarschrift van 30 augustus 2023 wel degelijk een bezwaargrond bevatte, te weten een beroep op de rechtszekerheid. In het bezwaarschrift van de gemachtigde staat het volgende:

Middels dit schrijven wordt er namens de bezwaarde bezwaar gemaakt tegen dat besluit, mede gelet op het principe van rechtszekerheid. In verband met diverse (persoonlijk) omstandigheden is het overleg nog niet mogelijk geweest, waardoor de gronden nog niet kunnen worden geformuleerd. Ik moge u verzoeken voor een termijn van 6 weken om de gronden van bezwaar aan te voeren.’
7.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Volgens vaste rechtspraak worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een bezwaar- of beroepschrift. Dit brengt mee dat in de regel ook bij een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond dient te bevatten. Een belanghebbende kan er dus niet mee volstaan mee te delen dat hij het niet eens met een bepaald besluit, maar hij dient tevens te vermelden op welk punt of welke punten en waarom hij het niet met dat besluit eens is. [1]
7.2.
De rechtbank overweegt daarnaast dat uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] blijkt dat een verwijzing naar een algemeen rechtsbeginsel onvoldoende is om aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb te voldoen.
7.3.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift slechts verwezen naar ‘het principe van rechtszekerheid’. Hij heeft nagelaten om dit nader toe te lichten of concreet te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college deze zinsnede, ook in samenhang gelezen met het vervolg van het bezwaarschrift, terecht niet als bezwaargrond heeft aangemerkt. Hierbij speelt ook een rol dat het college eiser op 1 september 2023, 6 oktober 2023 en 12 oktober 2023 heeft verzocht om gronden van bezwaar aan te leveren. Eiser is daarmee duidelijk gemaakt dat er volgens het college geen gronden waren aangevoerd en in de gelegenheid gesteld om de gronden alsnog aan te voeren. In het bericht van 1 september 2023 en van 12 oktober 2023 heeft het college ook gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet aanleveren van de gronden, te weten de niet-ontvankelijk verklaring.
7.4.
Dat de correspondentie volgens eiser ten onrechte via de e-mail is gegaan, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat zij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Uit het dossier van de rechtbank blijkt dat het bezwaarschrift per post en e-mail is ingediend. De daaropvolgende contacten verlopen via de e-mail of telefoon. De (secretaresse van de) gemachtigde van eiser maakt op eigen initiatief gebruik van de e-mail. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de gemachtigde namens eiser aan het college voldoende kenbaar heeft gemaakt dat hij via de elektronische weg bereikbaar is. Het college mocht daarom via de e-mail corresponderen omtrent het ontbreken van de bezwaargronden.
Mocht het college afzien van de reeds geplande hoorzitting?
8. Eiser is van mening dat het fair-play beginsel is geschonden door af te zien van de reeds geplande hoorzitting. Eiser stelt daarnaast dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat er de hoorzitting reeds gepland was en het college deze afspraak niet is nagekomen.
8.1.
Blijkens artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb kan van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb neergelegde verplichting de indiener van een bezwaarschrift te horen, worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk is. Met het gebruik van het woord ‘kennelijk’ is tot uitdrukking gebracht dat slechts van het horen kan worden afgezien indien in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
8.2.
De rechtbank overweegt dat het college eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het college daarom mocht afzien van de hoorplicht. Dat er reeds een hoorzitting was gepland, doet daar niet af. Ten tijde van het plannen van deze hoorzitting liep immers de termijn nog waarbinnen de gemachtigde gronden kon aanleveren. In de periode daarna is er door het college telkens gewezen op het ontbreken van de gronden. Ook zijn de gevolgen van het niet aanleveren van de gronden duidelijk gemaakt. Daarom mocht eiser er niet op vertrouwen dat de hoorzitting, ook in het geval dat er geen gronden werden aangevoerd, door zou gaan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 20 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:14
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.
3. Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
Artikel 6:5, eerste lid
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2
.Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3988.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4407 en van 31 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1981.