ECLI:NL:RBZWB:2025:2392
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.711, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat het beroep ongegrond is.
Belanghebbende had op 14 juni 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een BMW X3 SUV en een bedrag aan Bpm voldaan van € 6.486. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren, waaruit bleek dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat lager was dan door belanghebbende opgegeven. De rechtbank oordeelt dat de herleidingsmethode niet kan worden toegepast en dat de bewijslast voor de handelsinkoopwaarde bij belanghebbende ligt.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.000 toe, die volledig voor rekening van de inspecteur komt. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van griffierecht af, omdat de redelijke termijn op het moment van de uitspraak nog niet was overschreden. De rechtbank besluit het beroep ongegrond te verklaren, de naheffingsaanslag in stand te laten en de inspecteur te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten.