ECLI:NL:RBZWB:2025:2392

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23/10809
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.711, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat het beroep ongegrond is.

Belanghebbende had op 14 juni 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een BMW X3 SUV en een bedrag aan Bpm voldaan van € 6.486. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren, waaruit bleek dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat lager was dan door belanghebbende opgegeven. De rechtbank oordeelt dat de herleidingsmethode niet kan worden toegepast en dat de bewijslast voor de handelsinkoopwaarde bij belanghebbende ligt.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.000 toe, die volledig voor rekening van de inspecteur komt. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van griffierecht af, omdat de redelijke termijn op het moment van de uitspraak nog niet was overschreden. De rechtbank besluit het beroep ongegrond te verklaren, de naheffingsaanslag in stand te laten en de inspecteur te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.711.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon] namens de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 14 juni 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een BMW X3 SUV met VIN-nummer [nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 6.486.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] . van 31 mei 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 54.621. De taxateur heeft een schadebedrag van € 9.720 geconstateerd en daarvan € 6.998 als waardevermindering in aanmerking genomen. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat herleid uit handelsinkoopwaarden van drie referentievoertuigen en vastgesteld op € 23.900.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 21 juni 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 54.139 aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd van € 1.072 en daarvan € 772 als waardevermindering in aanmerking genomen. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 53.367.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 12.197. Hij is daarbij uitgegaan van de forfaitaire afschrijvingstabel omdat deze het meest gunstig is. Met dagtekening 23 september 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.711.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat.
Herleidingsmethode
4.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [1] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [2]
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
4.2.
De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 23.900. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 54.621 en de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade van € 6.998 zou de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 47.623 en niet € 23.900 bedragen.
4.3.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit verschil wordt veroorzaakt doordat de taxateur rekening heeft gehouden met de herleidingsmethode. Nu de rechtbank deze reeds heeft verworpen gaat zij aan deze waarde voorbij. Ook met hetgeen belanghebbende voor het overige heeft verklaard heeft zij in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat de waarde lager moet worden vastgesteld dan € 47.623.
Hoogte naheffingsaanslag
4.4.
Indien de rechtbank veronderstellenderwijs uitgaat van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 47.623 bedraagt de afschrijving 60,53%. Dit is lager dan het afschrijvingspercentage van de tabel waar de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag vanuit is gegaan. Ook indien de rechtbank de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade zou volgen kan dit dus niet tot een verlaging van de naheffingsaanslag leiden. De rechtbank laat de naheffingsaanslag daarom in stand. De overige standpunten van partijen hoeven dan geen behandeling meer.
Immateriële schadevergoeding
4.5.
Belanghebbende heeft op 9 november 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 oktober 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 april 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zeven maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 13 maanden heeft geduurd en daarmee zeven maanden te lang komt dit bedrag volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De naheffingsaanslag blijft in stand.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [3] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur moet deze kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is weliswaar gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [4] , echter de redelijke termijn was op die datum nog niet overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.000;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 23 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.