Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Beoordeling door de rechtbank
3.Conclusie en gevolgen
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB 2023, maar de heffingsambtenaar had geen uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. De belanghebbende had op 5 april 2023 een bezwaarschrift ingediend, maar pas op 25 oktober 2024 beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van beroep is verstreken, aangezien de beslistermijn op 31 december 2023 eindigde. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vertraging, maar er is geen reactie ontvangen. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep of de verzoeken om een dwangsom. Tevens wordt het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat het beroep zich enkel richt tegen het niet tijdig beslissen van de heffingsambtenaar en de bezwaarfase nog niet is afgerond.