In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2025 worden de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) en de bijbehorende boetes over de jaren 2018 tot en met 2022 beoordeeld. De rechtbank behandelt de zaken onder de zaaknummers BRE 24/2054, 24/2055, 24/2056, 24/2057 en 24/2058. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die naheffingsaanslagen OB heeft opgelegd over de jaren 2018 tot en met 2022, alsook boetes en belastingrente. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen OB voor de jaren 2018, 2021 en 2022 grotendeels terecht zijn opgelegd, maar dat de naheffingsaanslag voor 2020 onterecht was. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslagen voor 2018 en 2021 en vernietigt de naheffingsaanslag voor 2020. De boetes voor de jaren 2018 en 2020 worden vernietigd, terwijl de boetes voor 2021 en 2022 worden verminderd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan voor de jaren 2019 en 2020, waardoor de bewijslast is omgekeerd. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat belanghebbende extra uitgaven heeft gedaan voor boodschappen en cocaïne, en dat de naheffingsaanslag voor 2020 moet worden vernietigd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de boetes voor de jaren 2019, 2021 en 2022 terecht heeft opgelegd, maar vermindert deze op basis van de omstandigheden van de zaak. De rechtbank wijst ook op de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken.