ECLI:NL:RBZWB:2025:2568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
BRE 25/849
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die zich richt tegen de Dienst Toeslagen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van 26 juli 2022, maar de Dienst Toeslagen heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat de Dienst Toeslagen niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van zes weken heeft gereageerd op het bezwaar. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.

De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een beslistermijn op van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen in gebreke is gebleven en dat eiseres recht heeft op de gevraagde schadevergoeding en proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Akça-Altun),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2024. [1] In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken moet beslissen op het bezwaar van eiseres van 2 augustus 2022 tegen de beslissing aanvullende werkelijke schadevergoeding van 26 juli 2022. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in haar uitspraak van 16 juli 2024 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing op het bezwaar moest nemen. [3]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op het bezwaar van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
5.2.
In het verweerschrift van 13 maart 2025 en de brief van 8 april 2025 verzoekt verweerder om een nadere ruime beslistermijn op te leggen en af te zien van het opleggen van een dwangsom dan wel de dwangsom sterk te matigen, omdat de eerdere dwangsom in de uitspraak van 16 juli 2024 te vroeg zou zijn opgelegd. De dwangsom is volgelopen toen verweerder nog niet in gebreke was, omdat de ingebrekestelling van 1 maart 2024, door verweerder ontvangen op 5 maart 2024, gelet op het gebruikte standaardformulier, volgens verweerder gericht was tegen het uitblijven van een beslissing op de integrale beoordeling (waarop echter al op 10 maart 2021 was beslist) en niet gericht was tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van eiseres van 2 augustus 2022 tegen de beslissing aanvullende werkelijke schadevergoeding.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek van verweerder te volgen. Verweerder heeft immers geen verzetschrift ingediend tegen de uitspraak van 16 juli 2024. Deze uitspraak staat daarom inmiddels in rechte vast. De rechtbank heeft in de uitspraak van 16 juli 2024 de ingebrekestelling van 1 maart 2024 (overigens in navolging van het standpunt van verweerder in die procedure) aangemerkt als gericht tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van 2 augustus 2022. In navolging hiervan geeft verweerder in het verweerschrift van 13 maart 2025 en de brief van 8 april 2025 aan dat met de beslissing op bezwaar van 30 december 2024 is tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de afwijzing van de ingebrekestelling en de ingebrekestelling die verweerder ontvangen heeft op 5 maart 2024 alsnog als rechtsgeldig wordt aangemerkt.
5.4.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. [4] De Afdeling heeft in die uitspraak een lijn uitgezet die voor alle beroepen op het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar geldt in soortgelijke zaken. Deze rechtbank zal aansluiten bij die lijn in alle zaken over het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar door verweerder in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank verwijst voor de motivering van deze lijn naar de inhoud van die uitspraak. De nieuwe lijn komt erop neer dat in dergelijke beroepen voortaan een nadere beslistermijn wordt opgelegd van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op het bezwaar. Dit geldt ook in herhaalde beroepen op het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar. Wanneer de termijn van zestig weken op het moment van verzending van de uitspraak over het niet op tijd nemen van een besluit is verstreken, dan sluit de rechtbank aan bij het wettelijke uitgangspunt. In dat geval geldt een nadere beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak. Dit laatste is slechts anders als verweerder (in het verweerschrift) een zeer goede reden geeft en onderbouwt waarom een termijn van twee weken wegens bijzondere omstandigheden niet passend is.
5.5. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 10 januari 2023 is verstreken. De rechtbank stelt ook vast dat meer dan zestig weken zijn verstreken sinds het einde van de beslistermijn. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend moet maken. Er is geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. In gevallen als deze, waarin voornoemde zestig weken al zijn verstreken, wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,- ;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 25 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.BRE 24/4097, ECLI:NL:RBZWB:2024:5005.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.